In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij hennephandel. De officier van justitie had op 17 maart 2021 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 247.842,00 werd gevorderd. Tijdens de zitting op 16 maart 2021 werd de vordering bijgesteld naar € 224.935,00, omdat er fouten waren gemaakt in de berekening van de kosten. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de hoofdzaak, wat zou leiden tot afwijzing van de ontnemingsvordering. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de hennephandel en andere strafbare feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op een ontnemingsrapportage die de financiële situatie van de verdachte over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 in kaart bracht. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 128.881,00, en de rechtbank legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende financiële draagkracht had om aan deze verplichting te voldoen, en bepaalde tevens de duur van de gijzeling op maximaal 1080 dagen indien de betaling niet zou plaatsvinden.