ECLI:NL:RBNHO:2021:2726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
15/700073-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en overschrijding van de redelijke termijn

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 12 september 2015 te Den Helder, waar de verdachte samen met anderen de slachtoffers mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 16 en 18 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, betoogd dat het tenlastegelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.D.W. Herrings, pleitte voor vrijspraak van het bestanddeel 'voorbedachten rade'. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de voorbedachte raad, onderbouwd door verklaringen van medeverdachten en bewijsmateriaal uit het dossier. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar met een voorafgaand plan om de slachtoffers te mishandelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 2 dagen, met daarnaast een taakstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en bepaalde bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 3 jaar, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar en locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700073-16 (P)
Uitspraakdatum: 1 april 2021
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 en 18 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2015 te Den Helder tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- op tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of
- met een vuurwapen op/tegen het hoofd te slaan en/of
- vast te pakken en/of te duwen en/of over de grond te slepen en/of
- met een of meer (honkbal)knuppel(s) en/of met een of meer schep(pen), althans harde voorwerpen op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan (ook terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op de grond lag/lagen).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Wat betreft de tenlastegelegde ‘voorbedachten rade’ heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake was van een vooropgezet plan om de aangevers te mishandelen. Dit kan onder meer worden afgeleid uit – kort gezegd – de ‘stills’ die zich in het dossier bevinden en het feit dat de aangevers direct na binnenkomst in de growshop zijn mishandeld.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’. Volgens de raadsvrouw is niet gebleken dat er een vooropgezet plan was om de aangevers te mishandelen. Voor zover dat plan er wel is geweest, wist verdachte daar niets vanaf, aldus de raadsvrouw. De klap en de schop die verdachte heeft gegeven zijn het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft dus niet met voorbedachte raad gehandeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' (hierna: voorbedachte raad) moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit de bewijsmiddelen blijken, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een van tevoren afgesproken plan om de aangevers – kort gezegd – te mishandelen en dat het niet anders kan dan dat de verdachte van dit plan op de hoogte was. Immers, verdachte is op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] meegegaan naar diens growshop in de wetenschap dat [medeverdachte 1] daar had afgesproken met mensen die hem (en zijn vrouw) naar eigen zeggen afpersten en bedreigden. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] heeft verklaard dat was afgesproken om de aangevers een paar klappen te geven. Dat er sprake was van een dergelijk plan leidt de rechtbank verder af uit hetgeen op de beelden – waarop ook verdachte is te zien – door de verbalisanten is waargenomen. Het gaat daarbij onder meer om het voorafgaand aan de confrontatie dragen van bivakmutsen door twee verdachten, het maken van ruimte op de plek waar de confrontatie zich later (grotendeels) afspeelt, het waarnemen van een op een knuppel gelijkend voorwerp en een schep (voorwerpen waarmee de aangevers zijn geslagen, althans voorwerpen die daaraan soortgelijk zijn), het maken van ‘bewegingen’ die passen bij het nadien uitgeoefende geweld op de aangevers en het uitschakelen van de camera in de growshop voordat de aangevers binnenkomen. Deze feiten en omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op dat een gewelddadige confrontatie met de aangevers werd verwacht en dat dit voor alle hiervoor genoemde (mede)verdachten duidelijk is geweest. Bovendien begon het geweld tegen de aangevers vrijwel direct nadat zij de growshop binnengingen, hetgeen er eveneens op duidt dat was afgesproken om de aangevers te mishandelen. Bij dat geweld was verdachte ook actief betrokken. Hij heeft zelf verklaard dat hij een klap en een schop heeft gegeven. Voor de rechtbank staat vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarvoor is relevant dat tussen het moment van uitschakelen van de camera in de growshop en de aankomst van de aangevers ruim 25 minuten zijn verstreken. In die periode van tenminste 25 minuten heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven
Op grond van het voorgaande, en anders dan door de verdediging bepleit, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 september 2015 te Den Helder tezamen en in vereniging met anderen, met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal:
- tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en stompen en schoppen en
- met een wapen tegen het hoofd te slaan en
- vast te pakken en te duwen en over de grond te slepen en
- met knuppels en met scheppen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan, ook terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op de grond lagen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, gepleegd met voorbedachten raad.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en tot een taakstraf van 200 uur, bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Gelet op de enorme overschrijding van de redelijke termijn is het niet passend om nog een straf op te leggen. Daar komt bij dat verdachte alcoholverslaafd is en meermalen opgenomen is geweest in een kliniek. Verdachte is zeer recent opnieuw opgenomen in een verslavingskliniek, alwaar hij een langdurige klinische behandeling zal ondergaan. Het is de bedoeling dat verdachte daarna begeleid zal wonen. Verdachte lijdt voorts aan epilepsie. De lichamelijke en psychische klachten zijn toegenomen, toen hij wist dat de zaak eindelijk inhoudelijk zou worden behandeld. Gelet op al deze omstandigheden heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de rechtbank toch een straf aan verdachte oplegt, alleen een (korte) taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mishandeling met voorbedachte raad. Verdachte en zijn mededaders (een groep van in totaal minimaal zeven personen) hebben de twee slachtoffers naar een growshop laten komen, waar kort daarvoor de nodige voorbereidingen waren getroffen voor een confrontatie. Zo is er onder meer ruimte gemaakt door een tafel te verplaatsen, zijn er voorwerpen (schep en knuppel) gepakt en hebben enkele verdachten bivakmutsen opgezet. De twee slachtoffers zijn bij binnenkomst direct geslagen en geschopt. Daarbij zijn scheppen en knuppels gebruikt. Ook nadat de twee slachtoffers op de grond lagen, zijn verdachte en zijn mededaders de slachtoffers blijven schoppen en slaan. Dit alles moet zeer bedreigend en angstaanjagend voor de slachtoffers zijn geweest. De slachtoffers hebben als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden.
Uit het dossier blijkt dat de geplande confrontatie met de slachtoffers een reactie was op hetgeen zich de avond ervoor had afgespeeld. Op die avond had één van de slachtoffers een geldbedrag van medeverdachte [medeverdachte 1] geëist en hem daarbij met de dood bedreigd. Verdachte en zijn mededaders wilden door middel van de confrontatie de slachtoffers afschrikken om nog verdere stappen te ondernemen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij is ingegaan op het verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] om bij de confrontatie aanwezig te zijn. In plaats van het inroepen van de hulp van de politie hebben verdachte en zijn mededaders voor eigen rechter gespeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte na dit feit onder meer in 2019 is veroordeeld wegens mishandeling en wederspannigheid. Verdachte heeft daarvoor een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen met daarbij de bijzondere voorwaarde zich verplicht (ambulant) te laten behandelen. De proeftijd loopt, volgens de informatie uit de justitiële documentatie, tot 16 juli 2021. Uit het voorlichtingsrapport van 8 maart 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa, blijkt dat verdachte tijdens voornoemd toezicht drie keer opgenomen is geweest op een detoxificatie-afdeling om zijn alcoholgebruik te doen stoppen, maar dat hij desondanks is teruggevallen in alcoholgebruik. Verdachte is door de reclassering opnieuw aangemeld voor een langdurige klinische behandeling. De raadsvrouw heeft op de zitting gezegd dat verdachte inmiddels in de kliniek is opgenomen.
Uit het reclasseringsrapport volgt verder dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling, met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaatrekening met het feit dat de mishandeling er vooral op was gericht de slachtoffers af te schrikken en dat de slachtoffers (daardoor) geen zwaar letsel hebben opgelopen. Daarbij komt dat op basis van het dossier voldoende aannemelijk is dat de slachtoffers zelf ook niet van onbesproken gedrag waren. Ondanks deze omstandigheden rechtvaardigt de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aanmerkelijk langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet echter in het enorme tijdsverloop in deze zaak aanleiding om in het voordeel van verdachte hiervan af te wijken. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 14 december 2015, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld in deze zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 1 april 2021 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijk overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op 3 jaar en ruim 3 maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn resulteert in deze zaak erin dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen die gelijk is aan het voorarrest van 2 dagen.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf op te leggen en aan het voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden te verbinden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat – kort gezegd – het toezicht waarin verdachte momenteel loopt, in beginsel op 16 juli 2021 eindigt terwijl de rechtbank, gelet op de inhoud van de rapportage, de overtuiging heeft gekregen dat verdachte en de samenleving zijn gebaat bij een langer durend toezicht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit (naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen die verdachte reeds heeft ondergaan) een taakstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk moet worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63, 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
40 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich blijft melden bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- behandeling blijft volgen bij Forensisch Ambulant Zorgteam Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, daaronder begrepen de mogelijkheid van kortdurende klinische opname voor maximaal zeven weken. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. T. de Bont, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2021.