ECLI:NL:RBNHO:2021:2725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
15/800401-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging met een wapen

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging met een wapen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 12 september 2015 te Den Helder, waarbij de verdachte samen met anderen de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zittingen op 16 en 18 maart 2021 zijn de verklaringen van de slachtoffers en de verdediging gehoord. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor feit 2 wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en ondersteunend beoordeeld, en heeft op basis van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van de feiten besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, die in deze zaak meer dan drie jaar bedroeg, en heeft dit meegewogen in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen en een taakstraf van 100 uur, waarbij de rechtbank de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar en locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800401-15 (P)
Uitspraakdatum: 1 april 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 en 18 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Berbee, advocaat te
Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2015 te Den Helder tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- op tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of
- met een vuurwapen op/tegen het hoofd te slaan en/of
- vast te pakken en/of te duwen en/of over de grond te slepen en/of
- met een of meer (honkbal)knuppel(s) en/of met een of meer schep(pen), althans harde voorwerpen op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan (ook terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op de grond lag/lagen);
2.
hij op of omstreeks 12 september 2015 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend:
- om die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heen gaan staan en/of blijven staan (terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op de grond lagen)
en/of
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (daarbij) opzettelijk dreigend:
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meer schep(pen) en/of (honkbal)knuppel(s) getoond en/of voorgehouden en/of blijven tonen en/of blijven voorhouden en/of
- ( vervolgens) een of meer vuurwapen(s) op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 1] toegevoegd de woorden: "Ik ga je nu schieten, moet ik je schieten?" en/of "Ik schiet je door je kop, ik schiet je door je kop" en/of "je komt mijn vrouw en kind bedreigen, ik pak jouw vrouw en je kind" en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "Zie je wel, ik zei nog, speel niet met ons" en/of "ik maak je dood, ik maak je dood" en/of "Moet ik je doodmaken, moet ik je doodmaken".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat dit feit bewijsbaar is. De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken, aangezien er onvoldoende bewijs is dat er bedreigingen zijn geuit door verdachte en ook het medeplegen van de bedreiging en het gebruik van een vuurwapen door verdachte wordt ontkend. De verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen niet overeen als het gaat om de persoon die het wapen op hen heeft gericht en bedreigingen heeft geuit en voor het bewijs is onvoldoende steun te vinden in de overige bewijsmiddelen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 2
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangevers over de bedreiging met het wapen op belangrijke onderdelen consistent zijn en met elkaar overeenkomen. De verklaringen worden bovendien ondersteund door andere (in de bewijsmiddelenbijlage genoemde) bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 12 september 2015 te Den Helder tezamen en in vereniging met anderen, met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal:
- tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en stompen en schoppen en
- met een wapen tegen het hoofd te slaan en
- vast te pakken en te duwen en over de grond te slepen en
- met knuppels en met scheppen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan, ook terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op de grond lagen;
2:
hij op 12 september 2015 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend:
- om die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heen gaan staan en blijven staan, terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op de grond lagen
en
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader daarbij opzettelijk dreigend:
- een wapen op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] gericht en gericht gehouden en
- daarbij die [slachtoffer 1] toegevoegd de woorden: "Ik schiet je door je kop, ik schiet je door je kop" en "je komt mijn vrouw en kind bedreigen, ik pak jouw vrouw en je kind" en
- daarbij die [slachtoffer 2] toegevoegd de woorden: "Zie je wel, ik zei nog, speel niet met ons" en "ik maak je dood, ik maak je dood" en "Moet ik je doodmaken, moet ik je doodmaken".
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van mishandeling, gepleegd met voorbedachten raad
feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en tot een taakstraf van 240 uur, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van korte duur op te leggen met een korte proeftijd. Verdachte heeft bijna 3 weken in voorlopige hechtenis gezeten, waarna hij in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis een langdurig reclasseringstraject heeft doorlopen. Verdachte heeft vervolgens 5,5 jaar moeten wachten op de behandeling van zijn zaak, wat een enorme overschrijding van de redelijke termijn is. Gelet op dit alles is het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mishandeling met voorbedachte raad. Verdachte en zijn mededaders (een groep van in totaal minimaal zeven personen) hebben de twee slachtoffers naar een growshop laten komen, waar kort daarvoor de nodige voorbereidingen waren getroffen voor een confrontatie. Zo is er onder meer ruimte gemaakt door een tafel te verplaatsen, zijn er voorwerpen (schep en knuppel) gepakt en hebben enkele verdachten bivakmutsen opgezet. De twee slachtoffers zijn bij binnenkomst direct geslagen en geschopt. Daarbij zijn scheppen en knuppels gebruikt. Ook nadat de twee slachtoffers op de grond lagen, zijn verdachte en zijn mededaders de slachtoffers blijven schoppen en slaan. Verdachte heeft vervolgens een wapen op de slachtoffers gericht waarbij hij hen samen met een mededader met de dood heeft bedreigd. Dit alles moet zeer bedreigend en angstaanjagend voor de slachtoffers zijn geweest. De slachtoffers hebben als gevolg van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden.
Uit het dossier blijkt dat de geplande confrontatie met de slachtoffers een reactie was op hetgeen zich de avond ervoor had afgespeeld. Op die avond had één van de slachtoffers een geldbedrag van medeverdachte [medeverdachte 1] geëist en hem daarbij met de dood bedreigd. Verdachte en zijn mededaders wilden door middel van de confrontatie de slachtoffers afschrikken om nog verdere stappen te ondernemen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij is ingegaan op het verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] om bij de confrontatie aanwezig te zijn. In plaats van het inroepen van de hulp van de politie hebben verdachte en zijn mededaders voor eigen rechter gespeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte na dit feit op een transactie voor een andersoortig feit na, niet meer met justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 maart 2021 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis het reclasseringstraject positief heeft afgerond. Het risico op recidive wordt ingeschat op laag-gemiddeld.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met het feit dat de mishandeling en bedreiging er vooral op waren gericht de slachtoffers af te schrikken en dat de slachtoffers (daardoor) geen zwaar letsel hebben opgelopen. Daarbij komt dat op basis van het dossier voldoende aannemelijk is dat de slachtoffers zelf ook niet van onbesproken gedrag waren. Ondanks deze omstandigheden rechtvaardigt de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aanmerkelijk langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet echter in het enorme tijdsverloop in deze zaak aanleiding om in het voordeel van verdachte hiervan af te wijken. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 12 september 2015, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld in deze zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 1 april 2021 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijk overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op 3 jaar en ruim 6 maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn resulteert in deze zaak erin dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen die gelijk is aan het voorarrest van 20 dagen.
Verdachte heeft zijn leven al een tijd op orde. Hij heeft destijds een reclasseringstraject van twee jaar met goed gevolg doorlopen en is na de onderhavige zaak, op een transactie voor een andersoortig feit na, niet meer met justitie in aanraking gekomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verdachte nu nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten – naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen die verdachte reeds heeft uitgezeten – een taakstraf van 100 uur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 285, 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. T. de Bont, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2021.