ECLI:NL:RBNHO:2021:2670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
8880906 CV EXPL 20-9791
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht; vordering tot betaling van huurachterstand afgewezen wegens gebrek aan bewijs van achterstand

In deze zaak heeft Stichting Ymere een vordering ingesteld tegen [huurder] wegens een vermeende huurachterstand. De vordering is ingesteld op 13 november 2020, waarbij Stichting Ymere stelde dat er een huurachterstand was van € 732,65. [huurder] heeft echter betwist dat er sprake was van een huurachterstand en heeft bewijs geleverd in de vorm van bankafschriften waaruit blijkt dat hij alle huurbetalingen tijdig heeft gedaan. De kantonrechter heeft de overgelegde overzichten van Stichting Ymere beoordeeld en vastgesteld dat deze aantoonbaar onjuist waren. De kantonrechter concludeert dat er geen huurachterstand is en wijst de vordering van Stichting Ymere af. Tevens worden de proceskosten voor rekening van Stichting Ymere gesteld, aangezien zij ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter merkt op dat [huurder] geen professionele vertegenwoordiger had en dat de proceskosten tot op heden op € 0,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. Jansen op 31 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8880906 \ CV EXPL 20-9791
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting Stichting Ymere
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Stichting Ymere
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [huurder]

1.Het procesverloop

1.1.
Stichting Ymere heeft bij dagvaarding van 13 november 2020 een vordering tegen [huurder] ingesteld. [huurder] heeft op 25 november 2019 en 23 december 2020 mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
Stichting Ymere heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [huurder] een mondelinge en schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Stichting Ymere heeft bij repliek aangegeven dat zij de brief van 7 mei 2015 waarover [huurder] sprak bij zijn antwoord op 25 november 2020, niet heeft ontvangen. Deze brief is wel aan de kantonrechter gegeven op 25 november 2020 en aan het antwoord toegevoegd. Op 24 maart 2021 is deze brief daarom alsnog aan Stichting Ymere toegestuurd. Aangezien Stichting Ymere in overweging 5 van de conclusie van repliek wel al heeft gereageerd op de inhoud van deze brief, welke inhoud/strekking in het antwoord was opgenomen, en omdat hierna zal blijken dat de kantonrechter de brief ook niet bij haar beslissing heeft betrokken, is Stichting Ymere niet meer in de gelegenheid gesteld (nogmaals) op die brief te reageren. Voor de zekerheid is ook het betaaloverzicht dat [huurder] op diezelfde zitting had overgelegd met de brief van 7 mei 2015 meegestuurd aan Stichting Ymere. De betalingen op dit overzicht staan echter ook op het later door [huurder] overgelegde overzicht van 14 december 2020, terwijl Stichting Ymere overigens ook niet heeft aangegeven dat zij het in het antwoord van 25 november 2020 genoemde overzicht niet had ontvangen. Stichting Ymere is daarom evenmin in de gelegenheid gesteld alsnog op het nagestuurde overzicht te reageren.
1.4.
Verder heeft [huurder] bij dupliek, op de zitting van 3 maart 2021, een schadevergoeding gevraagd. De kantonrechter kan hier geen beslissing over nemen, omdat [huurder] de schadevergoeding pas heeft gevraagd op de laatste zitting. Volgens de wet had hij dit al op de eerste zittingen op 25 november 2020 of 23 december 2020 moeten vragen (zie: artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Omdat [huurder] dit pas later heeft gedaan, kan/mag de kantonrechter daarover geen beslissing nemen. De kantonrechter zal daarom ook niet ingaan op de verwijten die [huurder] Stichting Ymere maakt, waarom hij vindt dat hij schadevergoeding moet krijgen. [huurder] kan de schadevergoeding nog wel buiten deze procedure aan Stichting Ymere vragen of daar een nieuwe procedure over starten, zodat een andere rechter daarover kan oordelen.

2.De feiten

2.1.
[huurder] huurt de woning aan [adres] van Stichting Ymere.
2.2.
De huurprijs is op dit moment € 722,47 per maand.

3.De vordering

3.1.
Stichting Ymere vordert – na vermindering en vermeerdering van eis – dat de kantonrechter [huurder] veroordeelt tot betaling van € 732,65, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 3 februari 2021 en tot betaling van € 129,24 aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Stichting Ymere legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [huurder] een achterstand in de huurbetalingen heeft laten ontstaan voor een bedrag van (nu nog) € 732,65. Stichting Ymere heeft kosten moeten maken om te proberen de huurachterstand zonder procedure te kunnen incasseren, zodat zij op grond van artikel 6:96 BW ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten vraagt. Daarnaast moet [huurder] de rente betalen. Hoe de huurachterstand is berekend, blijkt uit een als productie 4 bij repliek door Stichting Ymere overgelegde specificatie.

4.Het verweer

4.1.
[huurder] betwist de vordering van Stichting Ymere. Hij voert aan – samengevat – dat uit de door hem overgelegde bankafschriften blijkt dat hij alle huurbetalingen heeft gedaan en geen huurachterstand heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Stichting Ymere heeft op 13 november 2020 de dagvaarding uitgebracht en gesteld dat er op dat moment een huurachterstand was. Die huurachterstand zou blijken uit het overzicht dat als productie 3 bij de dagvaarding is overgelegd, welk overzicht zou zien op de verschuldigde huur en de betalingen in de periode van 1 december 2019 tot en met 1 november 2020. [huurder] heeft op 23 december 2020 ter onderbouwing van zijn stelling dat er geen huurachterstand is, een overzicht van de betalingen aan Stichting Ymere vanaf zijn Rabobankrekening overgelegd voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 17 november 2020. Wanneer het overzicht van Stichting Ymere en het overzicht van [huurder] voor de periode 1 december 2019 tot en met 1 november 2020 naast elkaar worden gelegd, valt op dat een betaling van 3 december 2019 van € 715,95 ontbreekt op het overzicht van Stichting Ymere. Bij conclusie van repliek legt Stichting Ymere vervolgens als productie 4 een nieuw overzicht over. Op dat overzicht is de betaling van 3 december 2019 – overigens zonder nadere toelichting waarom die betaling eerder ontbrak in het overzicht – opeens wel opgenomen. Aangezien de oorspronkelijke vordering van Stichting Ymere in de dagvaarding zag op een huurachterstand van € 737,24, lijkt hieruit te volgen dat er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding dus hooguit sprake was van een huurachterstand van € 21,29, als er al niet meer reken/typfouten zijn gemaakt in het overzicht van Stichting Ymere, terwijl dat ook tot gevolg zou hebben dat de buitengerechtelijke incassokosten te hoog zijn vastgesteld.
5.2.
Vervolgens vermeerdert Stichting Ymere haar vordering, kennelijk omdat zij vindt dat na het uitbrengen van de dagvaarding een nieuwe huurachterstand is ontstaan die zij in deze procedure kan vorderen. Wordt het nieuwe, als productie 4 door Stichting Ymere overgelegde overzicht echter naast het eerder genoemde overzicht van [huurder] gelegd, dan valt het volgende op:
Uit het nieuwe overzicht van Stichting Ymere blijkt dat [huurder] op 28 mei 2019 geen huurachterstand meer had.
Op 1 juni 2019 moet dan vervolgens de huur voor juni 2019 van € 715,95 betaald zijn, maar dat gebeurt volgens het overzicht van Stichting Ymere niet.
Op 1 juli 2019 moet de huur voor juli 2019 van € 715,95 betaald zijn. Volgens het overzicht van Stichting Ymere betaalt [huurder] op 1 juli 2019 een bedrag van € 715,95. Deze betaling is ook op het overzicht van [huurder] terug te vinden. Op het overzicht van [huurder] is daarnaast echter ook te zien dat [huurder] niet alleen op 1 juli 2019 een bedrag betaalt, maar ook op 9 juli 2019, namelijk een bedrag van € 614,60. Deze betaling is – net als de betaling van 3 december 2019 op het eerste overzicht van Stichting Ymere – niet terug te vinden op het nieuwe overzicht van Stichting Ymere. Zodoende kan niet worden uitgesloten dat de betaling van € 614,60, die [huurder] heeft gedaan, op de huur van juni 2019 zag en niet door Stichting Ymere is meegenomen bij het vaststellen van de hoogte van de huurachterstand.
Met de betaling van € 715,95 op 1 juli 2019 voor de huur van juli 2019 en de betaling van € 614,60 op 9 juli 2019, lijkt [huurder] de huren van juni en juli 2019 (in elk geval grotendeels) te hebben betaald. De eerstvolgende betaling lijkt dan dus voor de huur van augustus te zijn bedoeld. Dit betekent het volgende voor de betalingen die uit de overzichten van zowel Stichting Ymere als [huurder] volgen:
o Betaling op 2 augustus 2019 > Huur augustus 2019
o Betaling op 30 augustus 2019 > Huur september 2019
o Betaling op 1 oktober 2019 > Huur oktober 2019
o Betaling op 4 november 2019 > Huur november 2019
o Betaling op 3 december 2019 > Huur december 2019
o Betaling op 24 december 2019 > Huur januari 2020
o Betaling op 3 februari 2020 > Huur februari 2020
o Betaling op 3 maart 2020 > Huur maart 2020
o Betaling op 30 maart 2020 > Huur april 2020
o Betaling op 30 april 2020 > Huur mei 2020
o Betaling op 28 mei 2020 > Huur juni 2020
o Betaling op 26 juni 2020 > Huur juli 2020
o Betaling op 27 juli 2020 > Huur augustus 2020
o Betaling op 26 augustus 2020 > Huur september 2020
o Betaling op 28 september 2020 > Huur oktober 2020
o Betaling op 26 oktober 2020 > Huur november 2020
o Betaling op 17 november 2020 > Huur december 2020
o Betaling op 18 december 2020 > Huur januari 2021
o Betaling op 19 januari 2021 > Huur februari 2021
5.3.
[huurder] stelt bovendien dat hij op 1 maart 2021 nog een bedrag van € 722,00 zou hebben betaald. Zo ver gaan de beide overzichten niet – het laatste processtuk van Stichting Ymere is van 3 februari 2021, dus daar kon deze betaling ook nog niet bij staan – maar als dat klopt, is dat de huur voor maart 2021.
5.4.
Uit alles wat hiervoor is gezegd en met name omdat het eerste overzicht van Stichting Ymere aantoonbaar niet juist is en ook op het tweede overzicht een betaling ontbreekt waarvan [huurder] wel een betalingsbewijs van de Rabobank heeft overgelegd, volgt dat de door Stichting Ymere overgelegde overzichten niet als onderbouwing van de vordering kunnen dienen en dat daaruit dus ook niet volgt dat [huurder] een betalingsachterstand had. Uit het hierboven opgenomen betalingsschema lijkt juist te volgen dat [huurder] sinds april 2020 steeds tijdig heeft betaald en zelfs niet eens gebruik heeft gemaakt van de door hem gestelde en door Stichting Ymere betwiste afspraak dat hij de huur op de 23e van de lopende maand mag betalen. Alle betalingen zouden dan steeds vóór de eerste van de maand zijn gedaan.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Stichting Ymere zal afwijzen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van Stichting Ymere, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter merkt daarbij nog het volgende op. [huurder] heeft meerdere keren aangegeven dat de deurwaarder op geen enkele zitting is komen opdagen. Kennelijk is het [huurder] niet duidelijk dat het ook niet de bedoeling is, althans niet verplicht is dat de deurwaarder op die zittingen komt. Een proces begint met een dagvaarding, het stuk van 13 november 2020 dat [huurder] van (de deurwaarder van) Stichting Ymere heeft gekregen, waarin staat dat Stichting Ymere vindt dat zij nog geld van [huurder] moet krijgen en waarom zij dat vindt. [huurder] mocht daar vervolgens op reageren. Dit mocht hij doen door naar de rechtbank te komen en aan de rechter te vertellen wat hij ervan vindt, maar hij mocht het ook in een brief zetten en die dan per post aan de rechter sturen. [huurder] heeft ervoor gekozen om zijn reactie in een brief te zetten en die zelf aan de rechter te brengen in plaats van de brief op de post te doen. Hij heeft ook nog iets aan de rechter verteld, wat de rechter heeft opgeschreven en aan Stichting Ymere heeft gestuurd. Dit mag ook. Als [huurder] de brief per post had verstuurd, was (de deurwaarder van) Stichting Ymere er ook niet bij geweest als de rechter de brief openmaakte en las. Daarom hoefde (de deurwaarder van) Stichting Ymere ook niet bij de zitting te zijn waarop [huurder] aan de rechter vertelde wat hij van het verhaal van Stichting Ymere vond. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat het misschien wat verwarrend was voor [huurder] dat er een zitting was met een rechter, maar dat (de deurwaarder van) Stichting Ymere daar niet bij was, toch was dat niet respectloos of verkeerd van (de deurwaarder van) Stichting Ymere, maar is dat hoe het gaat met dit soort rechtszaken.
5.7.
Verder merkt de kantonrechter nog op dat de wet zegt dat alleen de kosten van een professionele gemachtigde/vertegenwoordiger zoals bijvoorbeeld een advocaat of een deurwaarder worden vergoed. De eigen kosten van [huurder] of de kosten van mevrouw [naam] die een brief heeft geschreven namens [huurder] , kunnen dus niet worden vergoed en zijn geen “proceskosten”. Daarom bepaalt de kantonrechter dat Stichting Ymere op zich de proceskosten van [huurder] moet vergoeden, maar omdat hij geen professionele gemachtigde/vertegenwoordiger had – hij heeft, anders gezegd, geen advocaat of professionele gemachtigde/vertegenwoordiger hoeven te betalen – bepaalt de kantonrechter dat deze proceskosten tot vandaag € 0,00 zijn.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Stichting Ymere tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [huurder] worden vastgesteld op een bedrag van € 0,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter