ECLI:NL:RBNHO:2021:2620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
8885625 \ AO VERZ 20-187
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal door werknemer in supermarkt

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van een werkneemster, die op staande voet was ontslagen door haar werkgever, Vomar Voordeelmarkt B.V. De werkneemster had tijdens haar werkzaamheden in de supermarkt herhaaldelijk boodschappen meegenomen zonder deze af te rekenen. De werkgever voerde aan dat dit gedrag in strijd was met het personeelshandboek, waarin diefstal en fraude niet worden getolereerd. De werkneemster, die sinds 1999 in dienst was, had een salaris van € 1.248,96 bruto per vier weken en was gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt in 2019. Tijdens een gesprek met de werkgever had zij erkend dat zij wel eens boodschappen niet afrekende, maar betwistte dat dit gedurende 1,5 jaar voor een bedrag van € 80,- per week was gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werkneemster een dringende reden had veroorzaakt in de zin van artikel 7:678 BW. Het verzoek van de werkneemster om een billijke vergoeding en een transitievergoeding werd afgewezen, omdat haar handelen als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De kantonrechter oordeelde ook dat de werkneemster de proceskosten moest betalen, en dat Vomar recht had op een gefixeerde schadevergoeding en vergoeding van onderzoekskosten. De zaak benadrukt de strikte handhaving van bedrijfsregels en de gevolgen van diefstal in de arbeidsrelatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8885625 \ AO VERZ 20-187
Uitspraakdatum: 11 februari 2021
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. T.H.T.T. Nguyen
tegen
Vomar Voordeelmarkt B.V.,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Vomar
gemachtigde: mr. C.E. Bouma

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan om na haar ontslag op staande voet onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. Vomar heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 14 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [werkneemster] en Vomar hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren [in 1956] (64 jaar), is op 25 oktober 1999 in dienst getreden bij Vomar. De functie van [werkneemster] was verkoopmedewerker met op basis van een werkweek van 24 uur een salaris van € 1.248,96 bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld.
2.2.
Vomar is een supermarktorganisatie met ongeveer 70 filialen. Op de arbeidsovereenkomst tussen [werkneemster] en Vomar was de cao voor het grootwinkelbedrijf van toepassing. In het personeelshandboek van Vomar staat onder meer dat diefstal of fraude niet wordt getolereerd en dat in dat geval ontslag volgt, dat in het geval van diefstal of fraude onderzoekskosten in zijn geheel worden doorbelast en dat aangifte wordt gedaan.
2.2.
Op 9 april 2019 is [werkneemster] gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt. Vanaf juni 2020 was [werkneemster] volledig arbeidsongeschikt. Tijdens haar arbeidsongeschiktheid ontving [werkneemster] niet haar volledige salaris.
2.3.
Op 8 september 2020 hebben HR-Adviseur [HR-adviseur] en Operationeel Manager [operationeel manager] van Vomar een gesprek gevoerd met [werkneemster] over het niet afrekenen van boodschappen op 5 september 2020. [werkneemster] heeft in dat gesprek aangegeven wel eens boodschappen niet af te rekenen. Bij brief van 9 september 2020 heeft Vomar [werkneemster] geschorst met inhouding van salaris.
2.4.
Vomar heeft [werkneemster] uitgenodigd voor een tweede gesprek op 14 september 2020. [werkneemster] is tussen 12 en 15 september 2020 opgenomen geweest in het ziekenhuis, zodat het gesprek op 14 september 2020 niet heeft plaatsgevonden. Bij e-mail van 18 september 2020 heeft Vomar (de dochter van) [werkneemster] bericht dat Vomar toewerkte naar een afronding van het dienstverband met [werkneemster] .
2.5.
Bij brief van 23 september 2020 heeft Vomar [werkneemster] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat onder meer:
‘Op zaterdag 5 september jl. was jij boodschappen aan het doen in ons filiaal in [plaats] . Tijdens het doen van jouw boodschappen legde jij boodschappen uit de winkel in jouw tas, die open in de winkelwagen stond, zonder deze boodschappen vervolgens bij de kassa af te rekenen. De Filiaalmanager is hierop gewezen waarna er intern onderzoek heeft plaatsgevonden.
GesprekNaar aanleiding van het bovenstaande hebben wij jou uitgenodigd om op dinsdag 8 september jl. met ons hierover in gesprek te gaan. Tijdens dit gesprek hebben wij jou gevraagd te verklaren wat er zich heeft afgespeeld. Jij verklaarde onder andere dat jij een boodschappentas plaatst in het karretje, met daarbij een kartonnetje. Onder dat kartonnetje leg je allerhande boodschappen welke je vervolgens afdekt met het kartonnetje. Daar bovenop leg je enkele andere boodschappen, die je vervolgens gewoon afrekent. De boodschappen onder het kartonnetje neem jij mee zonder deze te betalen.
Op onze vraag of dit vaker was voorgekomen, gaf je in eerste instantie aan dat je dat al een ‘paar dagen’ had gedaan. Nadat wij doorvroegen, zei je dat het om een ‘paar maanden’ ging. Uiteindelijk gaf jij tijdens het gesprek aan dat jij jouw privé-boodschappen al zo’n 1,5 jaar bij Vomar doet zonder alles af te rekenen. Jij gaf aan dat het gaat om een (geschat) bedrag van € 80,-- per week aan boodschappen die jij meeneemt zonder af te rekenen. De verklaring die jij gaf voor deze gedragingen is dat jij je in een lastige financiële situatie bevindt.
[…]OnderzoekUit het nadere onderzoek, dat veel tijd heeft gekost vanwege de omvangrijkheid van het aantal beelden dat bestudeerd moest worden, is gebleken dat je ettelijke keren boodschappen hebt weggenomen uit het filiaal in [plaats] . Deze boodschappen heb jij in jouw tas, die in de winkelwagen stond, gelegd en jij hebt deze boodschappen bij de kassa vervolgens niet uit jouw tas gehaald om deze af te rekenen. Een zeer geraffineerde manier van handelen, welke zichtbaar is op camerabeelden die wij inmiddels hebben kunnen bekijken. Dit bevestigt jouw erkenning dat je al 1,5 jaar boodschappen hebt meegenomen zonder deze te betalen, meerdere keren per week.
Ontslag op staande voetHet onderzoek is inmiddels afgerond. Jouw persoonlijke omstandigheden betreuren wij zeer. Desalniettemin kunnen wij jouw gedrag niet tolereren. Vomar voert zoals je weet een ‘zero tolerance’ beleid aangaande diefstal, zoals ook uitdrukkelijk is vastgelegd in het Personeelshandboek. Gezien jouw onacceptabele gedragingen en gelet op de ernst en omvang van jouw handelen, kan Vomar niet anders dan de arbeidsovereenkomst met jou te beëindigen en jou per vandaag op staande voet te ontslaan. De hiervoor beschreven omstandigheden vormen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW.’
2.6.
VMB Security & Solutions is op 9 september 2020 in opdracht van VOMAR 2020 begonnen met een onderzoek. Uit de rapportage van 13 november 2020 volgt:
‘Doel van het onderzoek is vast te stellen of en zo ja, aan welke strafbare feiten de medewerkster zich schuldig heeft gemaakt. Tevens is doel van het onderzoek om deze feiten te laten ophouden.’
De rapporteur heeft beeldmateriaal van 19 augustus 2020 tot en met 4 september 2020 onderzocht. In een noot in de rapportage schrijft de rapporteur:
‘de beeldanalyse kon op 23 september 2020 worden afgerond en beschikbaar worden gesteld aan de opdrachtgever. De beeldanalyse heeft dermate veel tijd in beslag genomen omdat het beelden van de hele dag betreft. De opsporing van de betrokkene hierin heeft veel tijd gekost.’De rapporteur concludeert ten slotte:
‘Uit de in dit onderzoek vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [werkneemster] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen uit het filiaal van haar werkgever Vomar te [woonplaats] . Vanuit de beeldanalyse is vast komen te staan dat zij dit herhaaldelijk en met een grote frequentie heeft gedaan. Hierbij heeft zij allerlei verschillende handelingen verricht om de artikelen op de winkelvloer al aan het zicht te onttrekken. Hieruit blijkt duidelijk de intentie van [werkneemster] om de artikelen niet af te willen rekenen.’Vomar heeft op 10 november 2020 opdracht gegeven om het onderzoek te sluiten.
2.7.
Bij e-mail van 22 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [werkneemster] (een deel van) de beschuldigingen van Vomar betwist en zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven.

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan om een billijke vergoeding toe te kennen. Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [werkneemster] het volgende aangevoerd.
3.2.
[werkneemster] heeft weliswaar kleine boodschappen meegenomen zonder te betalen – en ze weet dat ze daarmee onjuist heeft gehandeld – maar het is onjuist dat ze dat gedurende 1,5 jaar voor € 80,- per week heeft gedaan. Dat heeft zij ook niet als zodanig verklaard; zij heeft verklaard dat haar financiële problemen zo’n 1,5 jaar eerder waren begonnen, op het moment dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakte, en dat haar boodschappenbudget € 80,- per week bedroeg. Vomar heeft [werkneemster] tijdens het gesprek op 8 september 2020 bovendien onder druk gezet, geïntimideerd en haar woorden in de mond gelegd. [werkneemster] weet niet waarom ze het heeft gedaan, zij was de weg kwijt en heeft nooit de intentie gehad om Vomar te schaden. Verder heeft Vomar het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven, zodat het niet rechtsgeldig is. Op 8 september 2020 wist Vomar al wat [werkneemster] had gedaan, er heeft daarna geen hoor en wederhoor meer plaatsgevonden en voor het ontslag op staande voet op 23 september 2020 heeft Vomar geen andere feiten of verwijten meer geconstateerd. Verder had Vomar blijkens haar e-mail van 18 september 2020 al haar besluit genomen, maar heeft zij vervolgens nog tot 23 september 2020 gewacht voordat zij het ontslag op staande voet gaf.
3.3.
Nu het ontslag op staande voet niet onverwijld en dus niet rechtsgeldig is gegeven, maakt [werkneemster] aanspraak op een billijke vergoeding. [werkneemster] verzoekt om een billijke vergoeding ter hoogte van € 14.612,73 bruto in verband met de gevolgen van het ontslag; een ontbindingsprocedure zou ongeveer vijf maanden hebben geduurd, door het ontslag op staande voet heeft zij geen tijd gekregen om te herstellen en [werkneemster] heeft geen goed arbeidsmarktperspectief. [werkneemster] is fysiek en mentaal arbeidsongeschikt. Het ontslag op staande voet heeft bovendien een negatieve invloed gehad op de mentale gezondheid van [werkneemster] en haar in een financiële noodsituatie gebracht.
3.2.
[werkneemster] heeft daarnaast een verzoek gedaan om Vomar te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen. Omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is Vomar volgens [werkneemster] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd ter hoogte van € 6.186,09 bruto. [werkneemster] heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld zodat Vomar de wettelijke transitievergoeding ter hoogte van € 10.361,41 bruto verschuldigd is. De gedragingen van [werkneemster] zijn het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en haar als gevolg daarvan verstoorde mentale gesteldheid, zodat haar gedragingen niet althans in mindere mate verwijtbaar zijn. Voor zover ernstige verwijtbaarheid wordt aangenomen verzoekt [werkneemster] om toekenning van een (gedeeltelijke) transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 8 BW. Ten slotte verzoekt [werkneemster] om veroordeling van Vomar tot betaling van de wettelijke rente over de vergoedingen en tot betaling van de proceskosten.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Vomar verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Vomar heeft [werkneemster] terecht op staande voet ontslagen. Uit het personeelshandboek volgt dat diefstal of fraude niet wordt getolereerd en er bij een dergelijke gedraging ontslag volgt. In de periode van 13 juli tot en met 3 september 2020 heeft [werkneemster] alleen al 25 keer producten meegenomen zonder te betalen. Het stelselmatig meenemen van boodschappen zonder te betalen levert een dringende reden op, Vomar heeft [werkneemster] dan ook in lijn met haar beleid en ondanks de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster] terecht op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet is bovendien onverwijld gegeven; de onderzoeksresultaten – de beeldanalyse – is op 23 september 2020 ontvangen en Vomar heeft [werkneemster] op diezelfde dag op staande voet ontslagen. Vomar is juist zorgvuldig geweest door een onderzoek te laten verrichten door een externe rapporteur – het onderzoek van de camerabeelden is verricht omdat het gesprek van 14 september 2020 niet door kon gaan. Omdat het ontslag op staande voet terecht is, maakt [werkneemster] geen aanspraak op een billijke vergoeding of een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Vomar voert ook verweer tegen de hoogte van de verzochte billijke vergoeding.
4.3.
[werkneemster] heeft gelet op haar geraffineerde handelswijze ernstig verwijtbaar gehandeld zodat zij evenmin aanspraak maakt op een transitievergoeding, zij heeft niet onderbouwd dat haar handelen veroorzaakt werd door haar mentale toestand. Ten slotte is er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.4.
Verder wordt door Vomar bij wijze van tegenverzoek verzocht om [werkneemster] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.856,42 netto, omdat [werkneemster] door opzet of schuld een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven. Ook wordt verzocht om [werkneemster] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 6.240,- omdat [werkneemster] gedurende 78 weken voor € 80,- per week aan boodschappen heeft meegenomen zonder deze af te rekenen. Vomar vordert voorts veroordeling van [werkneemster] tot betaling van de onderzoekskosten ter hoogte van € 3.813,92. Ten slotte verzoekt Vomar (voorwaardelijk) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [werkneemster] wegens verwijtbaar handelen.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werkneemster] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [werkneemster] herhaaldelijk tijdens het boodschappen doen bij haar werkgever, bepaalde boodschappen niet heeft afgerekend. Daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [werkneemster] een dringende reden heeft veroorzaakt in de zin van artikel 7:678 BW. [werkneemster] wordt niet gevolgd in haar stelling dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Hoewel Vomar door de erkenning van [werkneemster] op 8 september 2020 al in zekere mate op de hoogte was van haar gedragingen, stond het Vomar vrij om uit zorgvuldigheidsoogpunt nader onderzoek te (laten) verrichten. Op die manier kon zij toch meer informatie krijgen over onder andere de juistheid en volledigheid van de verklaringen van [werkneemster] . Nu Vomar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de (eerste) resultaten van het onderzoek op 23 september heeft ontvangen, is het ontslag op staande voet op die datum onverwijld gegeven. Daar doet niet aan af dat Vomar op 18 september kennelijk al besloten had afscheid te nemen van [werkneemster] , nu – zoals Vomar ter zitting terecht stelde – daarmee niet gezegd is dat zij op 18 september 2020 (vóór de uitkomsten van het onderzoek) al had besloten dat zij [werkneemster]
op staande voetzou ontslaan.
5.3.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [werkneemster] om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden afgewezen.
5.4.
Ook het verzoek om Vomar te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen. Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [werkneemster] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is. Daarbij is het volgende van belang. Vast staat dat [werkneemster] tijdens het boodschappen doen bij haar werkgever, herhaaldelijk boodschappen heeft meegenomen zonder deze af te rekenen. [werkneemster] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat haar daarvan geen verwijt valt te maken; haar stelling dat haar gedragingen het gevolg waren van haar mentale toestand is door Vomar betwist en door [werkneemster] niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van ernstig verwijtbaar handelen zodat [werkneemster] geen aanspraak maakt op de wettelijke transitievergoeding. De kantonrechter ziet gelet op de ernst van de gedraging geen aanleiding om te oordelen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [werkneemster] , omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werkneemster] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van Vomar worden vastgesteld op € 720,00.
het tegenverzoek
5.6.
Het verzoek van Vomar om [werkneemster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding kan worden toegewezen, nu hiervoor is geoordeeld dat [werkneemster] een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft veroorzaakt en die dringende reden naar het oordeel van de kantonrechter door opzet althans schuld van de zijde van [werkneemster] is veroorzaakt.
5.7.
Verder heeft Vomar verzocht om [werkneemster] te veroordelen tot betaling van de geleden schade ter hoogte van € 6.240,-. Vomar stelt dat [werkneemster] in het eerste gesprek heeft verklaard dat zij al gedurende 1,5 jaar vóór zo’n € 80,- per week aan boodschappen meenam zonder af te rekenen. De heren die namens Vomar aanwezig waren bij dat gesprek hebben een schriftelijke verklaring gegeven van hetgeen [werkneemster] daarover volgens hen over heeft verklaard. [werkneemster] heeft in haar eerste reactie op het ontslag op staande voet en in de onderhavige procedure betwist dat zij het voorgaande heeft verklaard en toegelicht dat zij ongeveer 1,5 jaar eerder, op het moment dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakte, in de financiële problemen terecht is gekomen met als gevolg dat zij een boodschappenbudget van € 80,- per week had. Voorts overweegt de kantonrechter dat uit het onderzoek niet exact volgt welke producten zijn meegenomen en er – in verband met de AVG – slechts van een beperkte periode camerabeelden beschikbaar waren. Gelet op het voorgaande kan het schadebedrag niet nauwkeurig worden vastgesteld zodat het niet kan worden begroot in de zin van artikel 6:97 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is de omvang van de schade zelfs voor een schatting te ongewis, zodat dit onderdeel van het verzoek van Vomar zal worden afgewezen.
5.8.
Daarnaast heeft Vomar betaling van de onderzoekskosten gevorderd. Uit de factuur die betrekking heeft op de onderzoekskosten volgt dat VMB Security & Solutions in opdracht van Vomar 32 uur heeft besteed aan het onderzoek. Veruit het grootste deel daarvan heeft blijkens het rapport en hetgeen Vomar daarover heeft gezegd, betrekking op het bestuderen van de camerabeelden. Zoals hiervoor overwogen is het begrijpelijk en niet onredelijk dat Vomar uit zorgvuldigheidsoverwegingen een onderzoek wenste te verrichten. De kantonrechter is echter van oordeel dat een dergelijk onderzoek en de daaraan bestede tijd en kosten slechts redelijk kunnen zijn voor zover dat onderzoek strekt tot het verifiëren van wat op 5 september 2020 is gezien en wat daarover op 8 september 2020 is verklaard, en om te onderzoeken of die gedragingen zich vaker hebben voor gedaan. Voor zover dat het geval is, is een onderzoek van deze omvang slechts redelijk voor zover aan de hand van dat onderzoek met enige mate van zekerheid kan worden vastgesteld wat de waarde van de weggenomen producten is. Blijkens de rapportage is dat aan de hand van de camerabeelden niet gelukt. Het is de kantonrechter dan ook niet duidelijk waarom alle beelden zijn onderzocht, zodat naar het oordeel van de kantonrechter niet alle kosten in redelijkheid voor rekening van [werkneemster] kunnen komen; de kosten staan niet in verhouding tot de noodzakelijke omvang van het onderzoek. De kantonrechter is van oordeel dat een bedrag van € 1.250,- voor het onderzoek redelijk is en zal het verzoek van Vomar tot dat bedrag toewijzen.
5.9.
Ten slotte heeft Vomar nog een voorwaardelijk verzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu [werkneemster] heeft berust in het ontslag op staande voet – en in plaats daarvan een billijke vergoeding heeft verzocht – wordt aan dit verzoek niet toegekomen.
5.10.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [werkneemster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Vomar tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart vorenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.4.
veroordeelt [werkneemster] om aan Vomar te betalen een bedrag van € 1.856,42 netto;
6.5.
veroordeelt [werkneemster] om voorts aan Vomar te betalen een bedrag van € 1.250,00 voor gemaakte buitengerechtelijke kosten;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.7
verklaart vorenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 11 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter