In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een voormalige werknemer van Jansen B.V., en zijn oude werkgever. De kern van de zaak betreft de vraag of [eiser] nog recht heeft op een bedrag van € 4.255,22 bruto, dat hij meent te vorderen van Jansen B.V. De vordering is ingesteld na een afspraak die partijen eerder hebben gemaakt over een betaling van € 1.700,00 netto, die volgens [eiser] is komen te vervallen omdat Jansen niet aan de voorwaarden van deze afspraak heeft voldaan.
Het procesverloop begon met een dagvaarding op 24 september 2020, waarna Jansen schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens een zitting op 8 maart 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Jansen de vakantietoeslag niet heeft betaald, een 'penweek' heeft ingehouden op het loon van [eiser] en ziektedagen in mindering heeft gebracht op het vakantieverlofsaldo. Jansen heeft betwist dat de afspraak tot betaling van € 1.700,00 netto nog geldig was, maar de kantonrechter oordeelt dat deze afspraak is komen te vervallen omdat Jansen niet heeft voldaan aan de voorwaarde van betaling in één keer.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Jansen alsnog het bedrag van € 4.255,22 bruto aan [eiser] moet betalen, verminderd met de reeds betaalde € 1.500,00 netto. Daarnaast is Jansen veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsook tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00 toegewezen en de proceskosten aan de zijde van [eiser] verhaald op Jansen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.