Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het vonnis in het vrijwaringsincident in de hoofdzaak van 11 november 2020;
- de dagvaarding in vrijwaring van 14 december 2020;
- de incidentele conclusie tot voeging in de hoofdzaak van Aardam van 23 december 2020;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging in de hoofdzaak van PZ Planten van 6 januari 2021;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging in de hoofdzaak van Van Veen van 20 januari 2021;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van PZ Planten van 23 december 2020;
- de antwoordconclusie in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van Aardam van 6 januari 2021;
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van Van Veen van 20 januari 2021.
2.De vordering in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
3.De beoordeling in het incident tot voeging in de hoofdzaak
4.De beoordeling in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak
vermoedtdat Aardam de planten aan Van Veen had kunnen leveren, maar dit aan een andere afnemer zou hebben gedaan, kan de vermeende vordering niet dragen. Bovendien heeft PZ Planten niet gesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de vermeende onrechtmatige daad van Aardam, en dat deze vermeende onrechtmatige daad aan Aardam kan worden toegerekend. Tot slot voert Aardam aan dat toewijzing van de gevorderde tussenkomst wel degelijk zal leiden tot aanzienlijke vertraging nu met deze toewijzing het juridische en feitelijke kader van de vrijwaringsprocedure onnodig wordt verbreed.
5.De beslissing
woensdag 31 maart 2021voor het nemen van een conclusie in de hoofdzaak door Aardam,
woensdag 31 maart 2021voor het nemen van een conclusie in de vrijwaringszaak door Aardam,