ECLI:NL:RBNHO:2021:2541

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
C/15/306373 / HA ZA 20-534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in het incident tot voeging in de hoofdzaak en het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in twee incidenten: het incident tot voeging in de hoofdzaak en het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak. De hoofdzaak betreft een vordering van PZ Planten tegen M. van Veen B.V. voor schadevergoeding van € 142.108,50 wegens het niet-leveren van 45.000 door PZ Planten bestelde plantenstekken. In de vrijwaringszaak vordert Van Veen op haar beurt dat Kwekerij Aardam Planten B.V. wordt veroordeeld tot betaling van hetgeen Van Veen in de hoofdzaak verschuldigd is, omdat Aardam tekort zou zijn geschoten in de levering van de bestelde planten.

Aardam heeft in het incident tot voeging verzocht zich aan de zijde van Van Veen te voegen in de hoofdzaak, wat door PZ Planten en Van Veen niet werd betwist. De rechtbank oordeelde dat Aardam voldoende belang had bij voeging, aangezien de uitkomst van de hoofdzaak invloed kan hebben op haar rechten. De rechtbank heeft de vordering tot voeging toegewezen en Aardam in de gelegenheid gesteld om een conclusie te nemen in de hoofdzaak.

In het incident tot tussenkomst heeft PZ Planten verzocht om tussenkomst in de vrijwaringsprocedure, omdat hij meent dat Aardam onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, omdat PZ Planten niet voldoende onderbouwd heeft dat hij door de uitspraak in de vrijwaringszaak benadeeld zou worden. De rechtbank heeft de proceskosten in het incident tot voeging gecompenseerd, terwijl PZ Planten in de kosten van het incident tot tussenkomst is veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/306373 / HA ZA 20-534 (hoofdzaak) administratief gevoegd met zaaknummer / rolnummer: C/15/311297 / HA ZA 20-789 (vrijwaring)
Vonnis in het incident tot voeging in de hoofdzaak en het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van 17 februari 2021
in de rolgevoegde zaken van
[eiser/eiser/verweerder]; h.o.d.n. PZ PLANTEN,
wonende te [woonplaats] en zaakdoende te Monster,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak,
verweerder in het incident tot voeging in de hoofdzaak,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M. VAN VEEN B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de vrijwaringszaak,
verweerster in het incident tot voeging in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak,
advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KWEKERIJ AARDAM PLANTEN B.V.,
gevestigd te Aarlanderveen,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
eiseres in het incident tot voeging in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.A. Reijnen te Hoorn.
Partijen zullen hierna PZ Planten, Van Veen en Aardam worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het vrijwaringsincident in de hoofdzaak van 11 november 2020;
  • de dagvaarding in vrijwaring van 14 december 2020;
  • de incidentele conclusie tot voeging in de hoofdzaak van Aardam van 23 december 2020;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging in de hoofdzaak van PZ Planten van 6 januari 2021;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging in de hoofdzaak van Van Veen van 20 januari 2021;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van PZ Planten van 23 december 2020;
  • de antwoordconclusie in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van Aardam van 6 januari 2021;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak van Van Veen van 20 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in beide incidenten.

2.De vordering in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert PZ Planten veroordeling van Van Veen tot betaling van een schadevergoeding van € 142.108,50 vanwege het niet-leveren van 45.000 door PZ Planten bestelde plantenstekken.
In de vrijwaringszaak vordert Van Veen op haar beurt veroordeling van Aardam tot betaling van datgene waartoe Van Veen in de hoofdzaak wordt veroordeeld, nu Aardam tekort is geschoten in de nakoming van het (tijdig) leveren van alle de door Van Veen bestelde – en door Van Veen reeds aan PZ Planten verkochte – jonge planten.

3.De beoordeling in het incident tot voeging in de hoofdzaak

3.1.
Aardam vordert in het incident tot voeging dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van Van Veen te voegen. Aardam stelt recht en belang te hebben bij voeging in de hoofdzaak, zodat zij zich in de aansprakelijkheidsdicussie en de discussie omtrent de hoogte van de door PZ Planten gevorderde schade kan mengen, waardoor een mogelijke benadeling van haar rechten en rechtspositie wordt voorkomen. Voorts benadrukt Aardam dat – nu de in de hoofdzaak te beantwoorden rechtsvragen voor een belangrijk deel gelijk zijn aan die in de vrijwaringszaak – het opgeworpen incident niet leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure.
3.2.
Zowel PZ Planten als Van Veen maakt geen bezwaar tegen de gevorderde voeging en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn hier te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- of afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering kan hebben.
Indien aan de eis in art. 217 Rv is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar. Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Afwijzing van een incidentele vordering tot voeging wegens strijd met de goede procesorde is onder meer mogelijk indien toewijzing tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak zou leiden (art. 20 Rv)
3.4.
Gelet op het door Aardam gestelde belang, dat niet wordt bestreden, heeft Aardam het voor voeging vereiste belang. Er is voldoende gesteld ter onderbouwing van feitelijke of juridische gevolgen die toewijzing van de vordering in de hoofdzaak kan hebben voor Aardam. Gesteld noch gebleken is verder dat de eisen van een goede procesorde in dit geval aan toewijzing in de weg staan. De incidentele vordering tot voeging zal dan ook worden toegewezen. Aardam zal in de gelegenheid worden gesteld een conclusie te nemen in de hoofdzaak. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beoordeling in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak

4.1.
PZ Planten vordert in het incident tot tussenkomst dat hem wordt toegestaan tussen te komen in de vrijwaringsprocedure. PZ Planten stelt dat hij vermoedt dat Aardam de door Van Veen bestelde, en aan PZ Planten beloofde stekken wel had, maar aan een andere afnemer dan Van Veen heeft geleverd. PZ Planten stelt daarom belang te hebben bij deelname aan het debat in de vrijwaringszaak, aangezien een belangrijk onderdeel van de hoofdzaak verschuift naar de vrijwaringszaak. Daarnaast stelt PZ Planten belang te hebben bij de tussenkomt nu hij voornemens is een zelfstandige vordering in te stellen jegens Aardam met betrekking tot het deel van de in de hoofdzaak gevorderde schade dat niet toewijsbaar zou zijn jegens Van Veen. Indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat Van Veen jegens PZ Planten niet tekort is geschoten in haar verplichtingen, dan is PZ Planten voornemens een vordering tot schadevergoeding in te stellen jegens Aardam op grond van 6:162 BW. Het door Aardam verkopen van de stekken aan een derde in plaats van aan Van Veen kwalificeert (ook) jegens PZ Planten als een onrechtmatige daad, aldus PZ Planten. Tot slot stelt PZ Planten dat omdat de te beantwoorden rechtsvragen in de hoofdzaak voor een belangrijk deel gelijk zijn aan die in de vrijwaringszaak, de tussenkomst niet tot een onredelijke vertraging van de procedure leidt.
4.2.
Aardam betwist het door PZ Planten gestelde belang van de gevorderde tussenkomst. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat de vrijwaringszaak volledig losstaat van de hoofdzaak. Door PZ Planten en Van Veen is immers niet aangetoond dat Van Veen de door haar bestelde planten aan PZ Planten zou doorleveren. Ook is door PZ Planten onvoldoende onderbouwd gesteld dat Aardam onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld en dat hij in dit kader op grond van 6:162 BW een eigen vordering op Aardam heeft. Dat PZ Planten slechts
vermoedtdat Aardam de planten aan Van Veen had kunnen leveren, maar dit aan een andere afnemer zou hebben gedaan, kan de vermeende vordering niet dragen. Bovendien heeft PZ Planten niet gesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de vermeende onrechtmatige daad van Aardam, en dat deze vermeende onrechtmatige daad aan Aardam kan worden toegerekend. Tot slot voert Aardam aan dat toewijzing van de gevorderde tussenkomst wel degelijk zal leiden tot aanzienlijke vertraging nu met deze toewijzing het juridische en feitelijke kader van de vrijwaringsprocedure onnodig wordt verbreed.
4.3.
Van Veen betwist eveneens dat PZ Planten een gerechtvaardigd belang bij tussenkomst heeft, maar refereert zich overigens aan het oordeel van de rechtbank.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Een partij kan (eveneens) op de voet van artikel 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding (zie ook rov. 3.3.).
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Hiertoe is het volgende redengevend. PZ Planten vordert dat hem wordt toegestaan tussen te komen in de vrijwaringsprocedure. Een vrijwaring ziet echter op de situatie dat – bij veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak – de gevrijwaarde deze veroordeling moet voldoen aan gedaagde. In dit kader kan de eiser in de hoofdzaak (PZ Planten) geen zelfstandige vordering instellen, op een andere grondslag, tegen de gevrijwaarde (Aardam). PZ Planten had Aardam op grond van artikel 118 Rv als betrokken derde kunnen oproepen in de hoofdzaak en een zelfstandige vordering jegens Aardam in kunnen stellen.
Daarnaast heeft PZ Planten niet onderbouwd op welke gronden hij door een uitspraak van de rechtbank in de vrijwaringszaak wordt benadeeld en/of hem enig recht wordt ontnomen om een eigen vordering tegen Aardam geldend te kunnen maken. PZ Planten heeft niet meer gesteld dan dat hij wenst deel te nemen aan het debat in de vrijwaringszaak omdat een belangrijk onderdeel van de hoofdzaak naar eerstgenoemde procedure is verschoven. Dit belang is verder niet onderbouwd. Nu Aardam wordt toegestaan zich in de hoofdzaak te voegen, wordt ‘het debat’ bovendien ook in de hoofdzaak gevoerd. De gevorderde tussenkomst wordt derhalve afgewezen.
4.6.
PZ Planten zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het incident, aan de zijde van zowel Van Veen als Aardam tot heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt, liquidatietarief II).

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot voeging in de hoofdzaak
5.1.
staat Aardam toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van Van Veen te voegen,
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident tot tussenkomst in de vrijwaringszaak
5.3.
wijst het gevorderde af,
5.4.
veroordeelt PZ Planten in de kosten van het incident, aan de zijde van zowel Van Veen als van Aardam tot op heden begroot op € 563,00,
5.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 31 maart 2021voor het nemen van een conclusie in de hoofdzaak door Aardam,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak
5.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 31 maart 2021voor het nemen van een conclusie in de vrijwaringszaak door Aardam,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1535