ECLI:NL:RBNHO:2021:2510

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
8173409 CV EXPL 19-17959
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gedaagde voor betaling van factuur en onverschuldigde betaling in het kader van merkregistratie

In deze zaak heeft De Merkplaats B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] wegens onbetaalde facturen voor werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het vastleggen van een merknaam en logo voor het evenement 'Brexit aan Zee'. De Merkplaats heeft op 27 augustus 2019 een factuur van € 4.216,85 gestuurd naar [gedaagde sub 1] B.V., maar na een verzoek om terugbetaling van dit bedrag door [gedaagde sub1] B.V. en een dubbele storting door [gedaagde sub 2], is de betaling niet voldaan. De Merkplaats vordert in totaal € 9.338,27, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat [gedaagde sub 1] B.V. slechts als tussenpersoon heeft opgetreden voor een nog op te richten vennootschap, Brexit aan Zee B.V., en dat zij niet aansprakelijk zijn voor de betaling. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] B.V. als opdrachtgever verantwoordelijk is voor de betaling van de factuur, ongeacht de constructie met Brexit aan Zee. De vordering tegen [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij persoonlijk aansprakelijk is voor de betalingsverplichtingen van [gedaagde sub 1] B.V. De kantonrechter wijst de vordering van De Merkplaats tegen [gedaagde sub 1] B.V. toe en veroordeelt hen tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8173409 \ CV EXPL 19-17959
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De Merkplaats B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: De Merkplaats
gemachtigde: Nova Legal B.V.
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V .

gevestigd te [plaats]
gemachtigde: [gedaagde sub 2] , bestuurder
en
2.
[gedaagde sub 2]
wonende te [plaats]
verder te noemen: [gedaagde sub 2]
gedaagden

1.Het procesverloop

1.1.
De Merkplaats heeft bij dagvaarding van 11 november 2019 een vordering tegen [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] ingesteld. [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
De Merkplaats heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] een schriftelijke reactie hebben gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] B.V . heeft in augustus 2019 De Merkplaats opdracht gegeven om een merknaam en logo vast te leggen voor het evenement Brexit aan Zee. [gedaagde sub 2] was ten tijde van de opdrachtverstrekking enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V .
2.2.
Voor de hiervoor genoemde en door De Merkplaats uitgevoerde werkzaamheden heeft De Merkplaats op 27 augustus 2019 een factuur voor een bedrag van € 4.216,85 aan [gedaagde sub 1] B.V . gestuurd ter attentie van [gedaagde sub 2] .
2.3.
Op enig moment is het bedrag van de factuur van de rekening van [gedaagde sub 1] B.V . overgeschreven naar De Merkplaats. [gedaagde sub 1] B.V . heeft De Merkplaats toen verzocht dit bedrag terug te storten, omdat het bedrag een paar dagen later handmatig zou worden betaald. Dit heeft De Merkplaats gedaan. Vervolgens heeft [gedaagde sub 2] zelf ook nog een keer € 4.216,85 gestorneerd. [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] willen dit dubbel gestorneerde bedrag zo spoedig mogelijk terugbetalen aan De Merkplaats.

3.De vordering

3.1.
De Merkplaats vordert dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 9.338,27, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 over een bedrag van € 8.433,70, en vermeerderd met de proceskosten, de nakosten en de kosten van de conservatoire maatregelen van € 1.655,45 (+ P.M.).
3.2.
De Merkplaats legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] B.V ., van welke vennootschap [gedaagde sub 2] de bestuurder is, De Merkplaats opdracht heeft gegeven om een merknaam en logo vast te leggen voor het evenement Brexit aan Zee. De Merkplaats heeft deze werkzaamheden uitgevoerd. Voor de uitvoering van die opdracht is [gedaagde sub 1] B.V . € 4.216,85 aan De Merkplaats verschuldigd. Op enig moment heeft [gedaagde sub 1] B.V . dit bedrag weliswaar overgemaakt aan De Merkplaats, maar toen heeft [gedaagde sub 1] B.V . aan De Merkplaats gevraagd of zij het overgemaakte bedrag wilde terugstorten naar [gedaagde sub 1] B.V ., omdat de betaling een paar dagen later handmatig zou worden gedaan. De Merkplaats heeft aan dit verzoek voldaan. Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] B.V . het bedrag zelf ook nog eens gestorneerd. De toegezegde handmatige betaling is daarna niet meer gedaan en de factuur is ook niet op een andere wijze betaald. De Merkplaats moet dus nog altijd € 4.216,85 van [gedaagde sub 1] B.V . ontvangen voor de werkzaamheden èn het bedrag van € 4.216,85 dat ten onrechte dubbel is gestorneerd. Dit laatstgenoemde bedrag is onverschuldigd aan [gedaagde sub 1] B.V . betaald. In totaal gaat het om een bedrag van € 8.433,70. Daarnaast is [gedaagde sub 1] B.V . de buitengerechtelijke incassokosten van € 796,69 verschuldigd en een bedrag van € 107,88 aan wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde sub 2] is als bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V . mede aansprakelijk voor deze bedragen, omdat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft immers als bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V . bewerkstelligd dat [gedaagde sub 1] B.V . haar wettelijke en contractuele verplichtingen jegens De Merkplaats niet nakomt, terwijl [gedaagde sub 2] wist van de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] B.V . aangezien hij [gedaagde sub 1] B.V . vertegenwoordigde bij het aangaan van de overeenkomst met De Merkplaats en hij ook meerdere toezeggingen heeft gedaan dat [gedaagde sub 1] B.V . zou gaan betalen. Hij heeft deze toezeggingen echter niet waargemaakt. Dit is ernstig verwijtbaar omdat het door alle onzekerheid rondom Brexit aan Zee en de omstandigheden, zoals [gedaagde sub 2] die zelf heeft beschreven in de conclusie van antwoord, vanaf het begin voor [gedaagde sub 2] al duidelijk was dat [gedaagde sub 1] B.V . niet aan haar betalingsverplichting zou gaan dan wel kunnen voldoen. Desondanks is hij de overeenkomst met De Merkplaats aangegaan.
3.4.
In reactie op hetgeen [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] als verweer hebben aangevoerd, heeft De Merkplaats aangegeven dat zij niets te maken heeft met de (rechts)personen waarnaar [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] verwijzen voor de betaling, aangezien De Merkplaats de opdracht van [gedaagde sub 1] B.V . heeft gekregen en die vennootschap dus haar wederpartij is.
3.5.
De Merkplaats heeft verlof gekregen om conservatoir beslag te mogen leggen op verschillende vermogensbestanddelen van [gedaagde sub 1] B.V . Daartoe heeft De Merkplaats € 1.655,45 (+ P.M.) aan kosten gemaakt, die ook door [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] moeten worden vergoed.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] betwisten de vordering (gedeeltelijk). Zij voeren aan – samengevat – dat [gedaagde sub 1] B.V . weliswaar opdracht aan De Merkplaats heeft gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden, maar dat zij dat op haar beurt deed in opdracht van de nog op te richten vennootschap Brexit aan Zee B.V. [gedaagde sub 1] B.V . is dan ook niet de uiteindelijke opdrachtgever van De Merkplaats en is daarom ook geen partij bij deze vordering. Het feit dat [gedaagde sub 1] B.V . de opdracht aan De Merkplaats gaf, was slechts het gevolg van het feit dat sprake was van een tijdelijke constructie rond Brexit aan Zee. Dat heeft [gedaagde sub 2] ook duidelijk aan De Merkplaats aangegeven. De Merkplaats wist dat sprake was van heel veel onzekerheden rond de op te richten vennootschap Brexit aan Zee. De Merkplaats had onder die omstandigheden een onderzoeksplicht naar de financiële draagkracht en had beter moeten onderzoeken of de aan de werkzaamheden verbonden kosten wel te dragen waren voor zo’n jonge partij en of er niet aanvullende zekerheden moesten worden gesteld. Door dit niet te doen, heeft De Merkplaats zelf roekeloos gehandeld. De Merkplaats had als deskundige partij bovendien kunnen uitleggen dat Brexit aan Zee nog wel tijd had om het merk op een later tijdstip vast te leggen. De vordering moet om die reden worden afgewezen.
4.2.
Ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde sub 2] zelf, heeft [gedaagde sub 2] nog aangevoerd dat hij, voordat hij overging tot het verstrekken van de opdracht aan De Merkplaats, zich als bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V . heeft vergewist van externe financiële dekking om de financiële verplichting van de factuur aan te kunnen gaan. Zo is tijdens een vergadering van de toekomstige aandeelhouders van Brexit aan Zee B.V. besproken dat men het belangrijk vond om de naam en een logo vast te leggen, maar dat er nog geen geld in kas was. Eén van de toekomstige aandeelhouders van Brexit aan Zee B.V., Vienne Beverwijk Beheer B.V., gaf bij monde van [betrokkene] toen aan dat zij € 25.000,00 beschikbaar wilde stellen als voorlopige financiering voor de op te richten vennootschap. Dat geld zou beschikbaar worden gemaakt via CineWorld B.V., van welke vennootschap [betrokkene] mede-eigenaar en bestuurder is en welke vennootschap een goed renderende en cash-gedreven bioscoop in Beverwijk heeft. Voor andere aan Brexit aan Zee gerelateerde werkzaamheden heeft [gedaagde sub 2] de factuur ook naar CineWorld B.V. gestuurd en betaald gekregen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] in een mail van 26 augustus 2019, gericht aan De Merkplaats met [betrokkene] in de cc, aan De Merkplaats laten weten dat [betrokkene] de financiële afwikkeling op zich zou nemen. [betrokkene] en De Merkplaats wisten hier dus van. [gedaagde sub 2] mocht er dan ook van uitgaan dat er voldoende financiële middelen beschikbaar waren om de opdracht met De Merkplaats aan te gaan. [gedaagde sub 2] heeft [betrokkene] er meerdere malen en voortdurend op aangesproken en opgedragen de rest van het toegezegde geld beschikbaar te stellen, zodat de factuur van De Merkplaats betaald kon worden. [betrokkene] gaf uiteindelijk aan dat hij van de mede-eigenaar van zijn vennootschap geen verdere gelden meer beschikbaar mocht stellen, waardoor de factuur uiteindelijk niet betaald kon worden. Er is dan ook geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen bij [gedaagde sub 2] als bestuurder. Omdat [gedaagde sub 2] evenmin persoonlijk partij was bij de overeenkomst, moet de vordering tegen hem persoonlijk worden afgewezen.
4.3.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten hebben [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] aangevoerd dat De Merkplaats hen geen ruimte heeft gegeven om een minnelijk traject te bewandelen en meteen alle rechtsmaatregelen heeft getroffen die er voor handen waren. De buitengerechtelijke kosten zijn daarbij buitenproportioneel gestegen. De Merkplaats had zelf kritischer moeten zijn op de draagkracht van [gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] . De gemaakte kosten troffen ook nergens doel en werden continue verhoogd. Gelet daarop moeten de buitengerechtelijke kosten worden verminderd.
4.4.
[gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] willen het onverschuldigd door De Merkplaats aan [gedaagde sub 1] B.V . betaalde bedrag zo spoedig mogelijk terugbetalen, maar kunnen dit nog niet doen omdat er liquiditeitsproblemen zijn ontstaan.
4.5.
[gedaagde sub 1] B.V . en [gedaagde sub 2] concluderen op basis van het vorenstaande dat de vorderingen zowel tegen [gedaagde sub 1] B.V . als tegen [gedaagde sub 2] moeten worden afgewezen.

5.De beoordeling

De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] B.V .
5.1.
[gedaagde sub 1] B.V . heeft niet betwist dat zij De Merkplaats de opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden heeft gegeven en dat De Merkplaats die werkzaamheden ook heeft uitgevoerd. Als opdrachtgever is [gedaagde sub 1] B.V . verantwoordelijk en daarmee aansprakelijk voor de betaling voor die werkzaamheden. Dat [gedaagde sub 1] B.V . de opdracht aan De Merkplaats gaf in opdracht van een nog op te richten vennootschap, waarvan De Merkplaats ook op de hoogte was, maakt dit niet anders en kan ook niet aan De Merkplaats worden tegengeworpen. Zoals [gedaagde sub 1] B.V . zelf ook aangeeft, hebben de toekomstige aandeelhouders van de nog op te richten vennootschap Brexit aan Zee besloten dat [gedaagde sub 1] B.V . de opdracht zou geven, omdat Brexit aan Zee nog niet opgericht was en dus niet zelf een overeenkomst kon aangaan. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] B.V . zichzelf aan de overeenkomst met De Merkplaats verbonden. Ook de (eenzijdige) mededeling van [gedaagde sub 2] aan De Merkplaats dat [betrokkene] de financiële afwikkeling zou verzorgen, maakt dit niet anders. Als [betrokkene] inderdaad zou hebben betaald, was [gedaagde sub 1] B.V . van haar betalingsverplichting bevrijd. Maar nu hij dat niet heeft gedaan, is [betrokkene] niet opeens in plaats van [gedaagde sub 1] B.V . partij geworden bij de overeenkomst. Dan zou moeten blijken dat De Merkplaats (en overigens ook [betrokkene] ) daarmee expliciet heeft ingestemd en dat is niet het geval, zodat [gedaagde sub 1] B.V . de wederpartij van De Merkplaats is en blijft en daarmee aansprakelijk is voor de betaling van de factuur. [gedaagde sub 1] B.V . heeft ook niet, althans niet voldoende onderbouwd, aangevoerd dat zij met De Merkplaats had afgesproken dat zij Brexit aan Zee slechts vertegenwoordigde, maar dat Brexit aan Zee of een andere (rechts)persoon de wederpartij van De Merkplaats zou worden. Daarmee moet het ervoor gehouden worden dat [gedaagde sub 1] B.V . zelf de wederpartij en daarmee de aansprakelijke partij is voor de betaling van de factuur. Mogelijk kan [gedaagde sub 1] B.V . de kosten voor deze overeenkomst door de afspraken met de andere (toekomstige) aandeelhouders nog wel bij Brexit aan Zee of de (toekomstige) aandeelhouders terugvorderen, maar dat staat niet in de weg aan de vordering van De Merkplaats op [gedaagde sub 1] B.V . als haar opdrachtgever.
5.2.
Ook het verweer dat er op De Merkplaats een onderzoeksplicht naar de financiële draagkracht van de op te richten vennootschap Brexit aan Zee rustte, gaat niet op. De financiële draagkracht van de op te richten vennootschap – en overigens ook de inschatting van haar eigen financiële draagkracht – is de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 1] B.V . als opdrachtgever. Bovendien heeft [gedaagde sub 2] zelf aangegeven dat er sprake was van voldoende draagkracht, nu [betrokkene] de toezegging had gedaan € 25.000,00 beschikbaar te stellen als voorlopige financiering voor de op te richten vennootschap. Het was aan [gedaagde sub 1] B.V . om de betrouwbaarheid van die toezegging in te schatten en zo de eigen financiële draagkracht voor de betaling van de werkzaamheden te beoordelen. Door de opdracht op eigen naam aan te gaan, heeft [gedaagde sub 1] B.V . het risico en daarmee de aansprakelijkheid voor de betaling op zich genomen.
5.3.
Wat [gedaagde sub 1] B.V . bedoelt met de opmerking dat De Merkplaats als deskundige partij had kunnen uitleggen dat Brexit aan Zee nog wel tijd had om het merk op een later tijdstip vast te leggen, is niet duidelijk, nog los van het feit dat het de vraag is of deze stelling juist is, aangezien, zoals [gedaagde sub 1] B.V . zelf ook heeft aangegeven, andere partijen al bezig waren met dit merk.
5.4.
Nu het bedrag van € 4.216,85 ook niet is betwist, kan dit deel van de vordering tegen [gedaagde sub 1] B.V . worden toegewezen.
5.5.
[gedaagde sub 1] B.V . heeft daarnaast erkend dat het bedrag van € 4.216,85 ten onrechte dubbel is gestorneerd en dat zij dit bedrag daarom aan De Merkplaats moet terugbetalen. [gedaagde sub 1] B.V . heeft slechts aangevoerd dat zij op dit moment liquiditeitsproblemen heeft. Liquiditeitsproblemen doen echter niet af aan de verschuldigdheid van dit bedrag, terwijl het ook niet aan De Merkplaats kan worden tegengeworpen. De gevorderde terugbetaling van de ten onrechte dubbel gestorneerde en daarmee onverschuldigde betaalde € 4.216,85 zal daarom eveneens worden toegewezen.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 2]
5.6.
De Merkplaats heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 2] als enig bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V ., die bovendien namens [gedaagde sub 1] B.V . optrad bij de totstandkoming van de overeenkomst, mede aansprakelijk is voor de tegen [gedaagde sub 1] B.V . toegewezen vorderingen, omdat [gedaagde sub 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft immers als bestuurder van [gedaagde sub 1] B.V . bewerkstelligd dat [gedaagde sub 1] B.V . haar wettelijke en contractuele verplichtingen jegens De Merkplaats niet nakomt. Deze stelling van De Merkplaats gaat niet op. Het enkele feit dat [gedaagde sub 2] als bestuurder nu eenmaal de vertegenwoordiger van [gedaagde sub 1] B.V . is en daarmee feitelijk de persoon is die de betaling had moeten doen, is hiertoe in elk geval onvoldoende. De Merkplaats moet aantonen dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft onderbouwd en niet betwist uiteengezet dat hij de opdracht pas aan De Merkplaats heeft gegeven, nadat hij van één van de andere toekomstige aandeelhouders van de op te richten B.V. Brexit aan Zee de toezegging had dat die € 25.000,00 ter beschikking zou stellen voor o.a. deze kosten. Het valt niet in te zien – en De Merkplaats heeft dat in elk geval ook niet (voldoende gemotiveerd) aangegeven – waarom [gedaagde sub 2] aan deze toezegging van een kennelijk draagkrachtige ondernemer zo zeer had moeten twijfelen dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de overeenkomst na deze toezegging aan te gaan. Ook is gesteld nog gebleken dat [gedaagde sub 2] anderszins een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van het onverschuldigd betaalde bedrag geldt dit eveneens. [gedaagde sub 2] heeft aangegeven dat de oorzaak van het niet terugbetalen van dit bedrag is gelegen in liquiditeitsproblemen van [gedaagde sub 1] B.V . Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] hiervan een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] in persoon zullen daarom worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
De Merkplaats maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt verder vast dat De Merkplaats voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daartoe weegt de kantonrechter onder meer mee dat De Merkplaats heeft aangevoerd dat zij [gedaagde sub 1] B.V . meerdere keren op haar betalingsverplichting heeft gewezen en dat De Merkplaats op 11 oktober 2019 een aanmaningsbrief aan [gedaagde sub 1] B.V . heeft gestuurd, hetgeen [gedaagde sub 1] B.V . niet heeft betwist. Uit de jurisprudentie volgt dat het versturen van een enkele brief voldoende is om aanspraak te maken op de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Conclusie
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van De Merkplaats tegen [gedaagde sub 1] B.V . zal toewijzen en tegen [gedaagde sub 2] zal afwijzen.
Rente & proceskosten
5.9.
Ten aanzien van de reeds berekende rente is in de dagvaarding niet aangegeven op welke periode die rente ziet, terwijl daarnaast ook de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de openstaande facturen wordt gevorderd. Daarmee lijkt het erop dat sprake is van een dubbeltelling, zodat de reeds berekende rente zal worden afgewezen. Voor het overige zal de rente worden toegewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] B.V ., omdat zij (grotendeels) ongelijk krijgt.
5.11.
De Merkplaats heeft gevorderd dat [gedaagde sub 1] B.V . ook wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van beslag. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar, voor zover de vordering voldoende onderbouwd is. Omdat De Merkplaats de processen-verbaal conservatoir derdenbeslag en de exploten van overbetekening niet heeft overgelegd en [gedaagde sub 1] B.V . de hoogte van de kosten heeft betwist, kunnen die posten niet worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V . tot betaling aan De Merkplaats van € 9.230,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.433,70 vanaf 6 september 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V . tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van De Merkplaats tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 88,06
griffierecht € 639,00
salaris gemachtigde € 600,00 (2x € 300,00)
beslagkosten (salaris advocaat) € 461,00;
en veroordeelt [gedaagde sub 1] B.V . tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door De Merkplaats worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter