ECLI:NL:RBNHO:2021:2443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
9049078 / VV 21-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde bedrijfsruimte na ontdekking drugslaboratorium

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder en verhuurder. De huurder, aangeduid als [eiser], had een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte met bijbehorende woonstudio. Na de ontdekking van een mogelijk drugslaboratorium in het gehuurde pand door de politie, heeft de verhuurder, aangeduid als [gedaagde], zelfstandig het gehuurde ontruimd. De huurder vorderde teruggave van zijn eigendommen, maar de rechter oordeelde dat de huurder onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat al zijn eigendommen zich in het gehuurde bevonden. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de huurovereenkomst feitelijk was beëindigd door de huurder zelf, die de sleutels had overhandigd aan de verhuurder na de inval van de politie. De rechter heeft de verhuurder veroordeeld tot teruggave van enkele specifieke zaken, maar heeft de overige vorderingen van de huurder afgewezen, waaronder de terugbetaling van de borg en de huur voor de periode na de ontruiming. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, omdat de huurder grotendeels ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9049078 \ VV EXPL 21-30
Uitspraakdatum: 23 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart
tegen

1.[gedaagde sub 1]2. [gedaagde sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N. Lubach

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 1 maart 2021 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 8 maart 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 1 december 2020 met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een bedrijfsruimte met bijbehorende woonstudio aan [adres] (hierna ook: het gehuurde).
2.2.
[gedaagde] woont naast het gehuurde.
2.3.
Op 4 januari 2021 is [eiser] door de politie aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het vervaardigen van drugs in het gehuurde. In de regionale media zijn hierover onder meer de volgende berichten verschenen:
“[plaats] – Op de [straatnaam] is vermoedelijk een drugslaboratorium ontdekt. De politie kwam het laboratorium op het spoor, nadat een getuige melding maakte van een drugslucht. In het gehuurde pand troffen agenten twee mannen aan van 31 en 44 jaar die vermoedelijk bezig waren met de productie van drugs. Zij zijn aangehouden en worden verhoord. De getuige kon de drugslucht ruiken, omdat hij een schuurtje heeft in de omgeving, zegt een politiewoordvoerder. “De getuige dacht eerst aan een hennepgeur, maar de politie rook bij aankomst een meer chemische lucht. Een soort aceton geur.”Dit bleek te kloppen, want binnen trof de politie 17 vaten van 20 liter aan met vluchtige stoffen. Aceton is een voorbeeld van zo’n vluchtige stof. Binnen het pand waren meerdere chemische stoffen aanwezig, maar om welke dit gaat wil de politie niet bekendmaken.”en
(…)
De productieruimte bleek gevestigd op de bovenverdieping van een woning. Er stonden meerdere vaten met vluchtige stoffen. Vervolgens werden er vloeistoffen verhit.(…)
De productieruimte is opgeruimd. De politie heeft hierbij assistentie gekregen van het LFO, de landelijke faciliteit ondersteuning ontmantelen van de politie.(…)”
2.4.
Op 6 januari 2021 heeft [gedaagde] het gehuurde ontruimd.
2.5.
Op 7 januari 2021 is [eiser] in vrijheid gesteld.
2.6.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Na zijn invrijheidstelling constateerde cliënt tot zijn grote ontsteltenis dat u bent overgegaan tot de volledige ontruiming van zijn woning. Voor een dergelijke ontruiming bestaat geen enkele grondslag. (…) Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, verzoek, en zo nodig, sommeer ik u over te gaan tot teruggave van alle goederen en zaken die u uit de woning van cliënt heeft verwijderd. Cliënt geeft u daar tot uiterlijk aanstaande vrijdag 15 januari 17.00 de tijd voor.(…)
2.7.
Bij brief van 4 februari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] onder meer geantwoord:
“Kort na aanvang van de huurovereenkomst is er begin januari jl. een inval geweest in het gehuurde en is uw cliënt aangehouden op verdenking van het produceren van verdovende middelen. Met andere woorden, uw cliënt heeft een drugslab geëxploiteerd op de eerste etage van het gehuurde. Het spreekt voor zich dat cliënten zich hier niet mee kunnen verenigen. Uw cliënt heeft toen direct de overeenkomst met cliënten beëindigd en de sleutels aan cliënten verstrekt. Cliënten hebben de overeenkomst ten overvloede ook nog per direct ontbonden en dit aan client bevestigd. Omdat uw cliënt ook de sleutels al aan cliënten heeft geretourneerd, maar het gehuurde niet heeft ontruimd, zijn cliënten hiertoe overgegaan. (…)
2.8.
In de hiervoor genoemde brief wordt verwezen naar een lijst met zaken die [gedaagde] in het gehuurde zegt te hebben aangetroffen (hierna ook: de lijst).

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter in kort geding:
- [gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot teruggave van alle eigendommen van [eiser] die bij de ontruiming van het gehuurde zijn weggehaald;
- [gedaagde sub 1] gebiedt binnen drie dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot betaling van een vervangende schadevergoeding per zaak, voor zover [gedaagde] niet voldoet aan het onder I gevorderde;
- aan de veroordelingen onder I en II een dwangsom verbindt van € 800,00 per dag(deel) dat [gedaagde] na de termijn van drie dagen met de nakoming van die veroordelingen in gebreke is;
- bepaalt dat [eiser] vanaf 4 januari 2021 tot en met het einde van de huurovereenkomst geen huur is verschuldigd;
- [gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de borg van € 3.450,00;
- [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen – kort weergegeven – ten grondslag dat [gedaagde] het gehuurde onrechtmatig heeft ontruimd. De huurovereenkomst is niet geëindigd en van enig gevaar was na de inbeslagname van diverse zaken door de politie geen sprake. Alle goederen in het woongedeelte van het gehuurde behoorden hem in eigendom toe en dienen aan hem te worden teruggegeven. Daarbij gaat het om de volgende zaken: een eethoek met vijf stoelen, een dressoir, een kleine salontafel, een hoekbank, een lange kast, glazen, serviesgoed, een televisie, een koelkast, sieraden, kleding, linnengoed, overgordijnen, een biljarttafel, een elektrische wok, een pannenset, een koffiezetapparaat, een elektrisch luchtbed, een dekbed, een matrastopper, een bankpas met e.dentifier, administratie/papieren (inclusief stamboom kat), woonaccessoires, tuinstoelen, een stofzuiger, een muziekbox, een vacuummachine, een dvd-speler, een Apple tv, een laptop, een tv-meubel, een droger, een schroeftol, een boormachine, een verlengsnoer, twee hanglampen, dameslaarzen en dameskleding, een spiegel, zwart/wit canvas doek, schoenen, laarzen en diverse toiletartikelen. Voor zover [gedaagde] niet overgaat tot teruggave van deze zaken, is hij een vervangende schadevergoeding verschuldigd ter hoogte van het bedrag dat door [eiser] is begroot en in de dagvaarding is vermeld. Daarnaast stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij over de periode vanaf 4 januari 2021 geen huur is verschuldigd aangezien hij vanaf die datum geen toegang meer had tot het gehuurde. Ook de borg die hij bij aanvang van de huurovereenkomst heeft betaald dient hij terug te krijgen.
3.3.
[eiser] stelt dat hij door de onrechtmatige ontruiming in een lastige bewijspositie verkeert. Hij meent dan ook dat de bewijslast ten aanzien van de kwestie welke zaken zich in het gehuurde bevonden niet op hem maar op [gedaagde] dient te rusten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. De ontruiming was niet onrechtmatig omdat [eiser] de huurovereenkomst zelf heeft beëindigd door overgave van de sleutels aan [gedaagde] Hij erkent dat hij het gehuurde heeft ontruimd, maar voert aan dat in het gehuurde zich alleen de zaken bevonden die hij op de lijst heeft vermeld, alsmede een bankstel dat hij heeft afgevoerd vanwege de slechte staat waarin dit verkeerde. De op de lijst vermelde zaken heeft hij netjes opgeslagen en hij is bereid deze aan [eiser] terug te geven.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu [eiser] volgens zijn eigen stellingen al meer dan twee maanden niet kan beschikken over zijn persoonlijke eigendommen. Van [eiser] kan daarom in redelijkheid niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat zou moeten gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
De kantonrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst na de inval door de politie op 4 januari 2021- zoals ook omschreven in de lokale media, waarbij [eiser] en een 44-jarige man zijn aangehouden - op informele wijze feitelijk door [eiser] is beëindigd door overhandiging van de sleutels aan [gedaagde sub 2]. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat hij die dag de politie had ingeschakeld nadat hij een vreemde lucht rook die uit het gehuurde leek te komen. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard dat zij vervolgens met toestemming van [eiser] samen met de politieagenten het gehuurde is binnengegaan en daar zowel in de bedrijfsruimte als de woonruimte een grote puinhoop aantrof. Volgens [gedaagde sub 2] stonden er vaten en rvs-ketels en lagen er stekkerblokken en slangen, aarde, voeding voor plantjes en een groot koolstoffilter. Op het fornuis op de bovenverdieping stond iets te borrelen, waarvan de ontmantelingsdienst zei dat het GHB was. Ook zou er sprake zijn van roze cocaïne. [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat zij vervolgens in de bedrijfsruimte tegen [eiser] heeft gezegd dat hij wel begreep dat zijn huurcontract nu was ontbonden. [eiser] zou daarop hebben geknikt en de sleutel aan haar hebben overhandigd. [eiser] heeft dit betwist; hij stelt dat hij de sleutels niet aan [gedaagde sub 2] maar aan de politie heeft overhandigd. Van de zijde van [gedaagde] is hiertegen ingebracht dat [eiser] het slot had vervangen en dat de sleutel dus alleen in het bezit van [gedaagde sub 2] kan zijn gekomen doordat [eiser] deze aan haar heeft overhandigd. Wel heeft zij deze sleutel nadien weer aan de politie overhandigd ten behoeve van nader onderzoek en later ook weer van de politie terugontvangen, maar dat doet niet af aan de feitelijke beëindiging van de huurovereenkomst door [eiser]. Verder heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat haar door de politie werd verteld dat het wel een tijd kon duren voordat [eiser] weer in vrijheid gesteld zou worden. Ten aanzien van de ontruiming heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat de lucht in het gehuurde niet te harden was en dat hij bang was dat dit nog erger zou worden indien geen actie zou worden ondernomen.
5.4.
Gelet op het voorgaande (de informele beëindiging van de huurovereenkomst, de staat waarin het gehuurde zich bevond en de onduidelijkheid over de vraag hoe lang [eiser] zou worden vastgehouden) acht de kantonrechter het op zich niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] op 6 januari 2021 zelfstandig is overgegaan tot het weghalen van de spullen uit de bedrijfsruimte en de bijbehorende woonruimte om deze elders op te slaan. Anders dan door [eiser] is betoogd ziet de kantonrechter in deze gang van zaken geen aanleiding om tot een andere verdeling van de bewijslast te komen. Het is dan ook aan [eiser] om voldoende te stellen en te onderbouwen dat de zaken waarvan hij teruggave vordert zich ten tijde van de ontruiming op 6 januari 2021 in het gehuurde bevonden.
5.5.
[eiser] heeft in dit kader enkele foto’s en aankoopbewijzen in het geding gebracht. Ook heeft hij diverse verklaringen overgelegd, met name van mensen die bij hem aanwezig waren op oudejaarsavond 2020 en die hebben beschreven welke zaken zij toen in het gehuurde hebben gezien. De kantonrechter is van oordeel dat zelfs als aangenomen zou moeten worden dat die verklaringen op waarheid berusten, deze verklaringen niet veel zeggen over hetgeen ten tijde van de ontruiming op 6 januari 2021 in het gehuurde aanwezig was. Immers, na die oudejaarsavond hebben veel relevante gebeurtenissen plaatsgevonden, te beginnen met het opzetten van een drugslaboratorium in het gehuurde en de inval door de politie op 4 januari 2021, waarbij allerlei zaken in beslag zijn genomen/afgevoerd. Door [gedaagde] zijn diverse foto’s overgelegd van de situatie zoals zij die op 6 januari 2021 aantroffen. Op enkele van deze foto’s zijn ook braaksporen aan de buitendeur van het gehuurde zichtbaar. Dat duidt op de mogelijkheid dat ook tussen de inval van de politie en de ontruiming op 6 januari 2021 (door derden) zaken uit het gehuurde zijn weggehaald.
5.6.
[eiser] is er al met al niet geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat er meer zaken in het gehuurde aanwezig waren dan die op lijst van [gedaagde] zijn vermeld. Ten aanzien van de zaken de wel op de lijst staan, geldt dat [gedaagde] nog steeds bereid is deze aan [eiser] af te geven. De kantonrechter zal [gedaagde] daartoe veroordelen, waarbij de door [gedaagde] overgelegde lijst zal worden gevolgd, omdat de omschrijving van de diverse items op die lijst niet altijd overeenstemt met de lijst van zaken waarvan door [eiser] afgifte wordt gevorderd.
5.7.
De overige zaken waarvan [eiser] teruggave vordert, zijn niet vermeld op de lijst, zodat de vordering ten aanzien van die zaken wordt afgewezen. Dit geldt ook voor de (hoek)bank waarvan [eiser] teruggave vordert. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij deze wel in het gehuurde heeft aangetroffen, maar dat de bank in een zodanige staat verkeerde dat hij deze heeft moeten afvoeren. Daarmee staat vast dat teruggave van de bank aan [eiser] niet mogelijk is. In beginsel betekent dit dat [gedaagde] de waarde van de bank aan [eiser] dient te vergoeden. De kantonrechter is echter op grond van hetgeen [gedaagde sub 1] over de staat van de bank heeft opgemaakt en de foto’s van de bank in het dossier van oordeel dat deze geen waarde vertegenwoordigde. De (subsidiaire) vordering tot vergoeding van de waarde van de bank (door [eiser] begroot op € 250,00) zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
De kantonrechter heeft geen reden om te veronderstellen dat [gedaagde] niet vrijwillig tot teruggave van de genoemde zaken zal overgaan. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
5.9.
[eiser] heeft verder de kantonrechter gevraagd te bepalen dat hij over de periode van 4 januari 2021 tot en met het einde van de huurovereenkomst geen huur is verschuldigd. Deze vordering heeft een duidelijk declaratoir karakter. Een dergelijke beslissing is voorbehouden aan de bodemrechter. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
Ten slotte heeft [eiser] terugbetaling van de door hem betaalde borgsom gevorderd. Deze vordering is evenmin toewijsbaar. Er zijn in het kader van deze kort gedingprocedure onvoldoende gegevens voorhanden om te beoordelen of na verrekening van eventuele schade en eventueel nog verschuldigde huur er iets van de borgsom zal resteren.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave aan [eiser] van:
- Eettafel
- 6x Eettafel stoelen
- Dressoir Groot
- Dressoir Klein
- Staande kast
- Houten bijzettafel
- 4xtuinstoel riet
- Koelkast
- Pannenset
- Klok
- Boombox soundlogic
- Boombox JBL
- Divers gereedschap
- 3x PS3 Games
- Laptop
- Infrarood thermometer
- Festo Geleider
- De Walt Steekwagen
- 10x natuur Azijn;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter