ECLI:NL:RBNHO:2021:2400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3774
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs door afhankelijkheid van cannabis na onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in Haarlem woont, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een onderzoek naar zijn geschiktheid om te rijden, waarbij hij was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychiater, die het onderzoek heeft uitgevoerd, de diagnose afhankelijkheid van cannabis heeft gesteld. Eiser heeft tegen de beslissing van het CBR beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de processtukken en het rapport van de psychiater beoordeeld en geconcludeerd dat de psychiater zijn conclusie voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het rapport, verworpen, omdat hij eerder toestemming had gegeven voor het delen van het rapport met het CBR. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn gebruik van drugs en de gevolgen daarvan beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat hij niet geschikt is om te rijden en het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 22 april 2020.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser en verweerder zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Op 16 oktober 2019 is eiser als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van drogerende stoffen, anders dan alcohol. Op 15 november 2019 heeft de Koninklijke Marechaussee mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid waaraan hij, gezien het aan hem afgegeven rijbewijs, dient te voldoen. Verweerder heeft op 2 december 2019 besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn drugsgebruik en de geldigheid van het rijbewijs geschorst.
1.2
De keurend psychiater, [naam] , heeft de psychiatrische diagnose afhankelijkheid van cannabis volgens de DSM-IV-TR gesteld.
2. Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat hij niet geschikt is om te rijden en heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder het rapport van de keurend psychiater van 31 januari 2020 ten grondslag gelegd.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
4.1
Eiser voert aan dat de rapportage van de psychiater niet aan hem is verstrekt en de inhoud niet met hem is besproken. Dat hij een toestemmingsverklaring heeft ondertekend betekent niet dat verweerder de bevindingen uit het onderzoek niet met hem hoefde te delen of te bespreken. De rechtbank begrijpt dat eiser dit onzorgvuldig vindt..
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser afstand heeft gedaan van zijn
inzage-, correctie- en blokkeringsrecht nu hij toestemming heeft gegeven om het onderzoeksverslag aan verweerder te sturen zonder dat hij voor verzending over de uitslag in kennis wordt gesteld. Eiser heeft immers de bij het onderzoeksverslag gevoegde verklaring met deze inhoud ondertekend. Het keuringsrapport in de bezwaarfase alsnog aan de gemachtigde van eiser verzonden.
4.3
De rechtbank stelt vast dat uit het door verweerder genoemde verklaring van 31 januari 2020 blijkt dat eiser ermee heeft ingestemd dat [naam] het onderzoekverslag aan verweerder stuurt, zonder dat hij voor verzending aan verweerder over de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek door de keurend arts in kennis wordt gesteld. Eiser heeft hiermee afstand gedaan van zijn inzage,- correctie- en blokkeringsrecht. Bespreking van de uitkomsten van het onderzoek dient dan geen ander doel dan dat hij de uitkomst van het onderzoek niet pas te horen krijgt in het primaire besluit. De rechtbank vindt deze gang van zaken gelet op de ondertekende verklaring niet onzorgvuldig. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser voert aan dat hij niet tegenover de politie heeft verklaard dat hij dagelijks softdrugs gebruikte. In de verklaring staat ‘ik rook elke dag wel een blowtje’, maar eiser bedoelde daarmee te zeggen ‘cannabis is meer voor dagelijks gebruik’. Voorts lag het verhoogde THC gehalte nauwelijks hoger dan de grenswaarde en is de grenswaarde voor cocaïne niet overschreden.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet valt in te zien dat hij niet tegenover de politie zou hebben gezegd dat hij elke dag blowt. Voorts is sprake van combinatiegebruik van cannabis en cocaïne. Bij combinatiegebruik geldt voor cannabis een grenswaarde van 1,0 en bij cocaïne 10, zodat de grenswaarden wel degelijk overschreden zijn.
5.3
Zoals de Afdeling heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1788), mag een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Op 16 oktober is uit het bloedonderzoek gebleken dat eiser THC en cocaïne (5,2 microgram THC en 36 microgram cocaïne per liter) in zijn bloed had. Met deze hoeveelheid THC en cocaïne worden de grenswaarden bij combinatiegebruik in artikel 3, tweede lid, onder b en c van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer overschreden. Uit het proces-verbaal van verhoor van 16 oktober 2019 blijkt dat de politie aan eiser heeft gevraagd of hij kan verklaren waarom de speekseltest positief was voor de stoffen THC en cocaïne. Op deze vraag heeft eiser als volgt geantwoord:
‘Nou ik blow, ik rook elke dag wel een blowtje. Cocaïne doe ik echt af en toe. Gisteren heb ik dit als laatst gebruikt’.In het besluit van 2 december 2019 heeft verweerder opgenomen dat eiser tijdens het verhoor heeft verklaard dat hij elke dag wel een joint rookt en dat hij cocaïne alleen af en toe gebruikt. De verklaringen van eiser in het proces-verbaal van verhoor en de hoeveelheid THC en cocaïne zijn nadrukkelijk opgenomen in het besluit van 2 december 2019. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen dit besluit geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het geconstateerde THC en cocaïnegehalte en de verklaringen in het proces-verbaal terecht als uitgangspunt heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert aan dat uit het verrichte onderzoek onmogelijk te concluderen valt dat hij afhankelijk is van cannabis. Dat eiser heeft aangegeven effect te hebben gevoeld na een jointje of een halve gram cocaïne maakt niet dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van gewenning, aangezien de hoeveelheden niet groot zijn. Voorts heeft de psychiater niet doorgevraagd wanneer hij last heeft gehad van ontwenningsverschijnselen zoals het slechter slapen en of sprake is geweest van eerdere pogingen om te stoppen met het gebruik van zowel softdrugs als cocaïne voor 16 oktober 2020. Eiser was op het moment van zijn aanhouding een recreatieve gebruiker en gevoelig voor groepsdruk. Na zijn aanhouding kostte het hem echter geen moeite om niet te gebruiken. Er is geen sprake van sociaal disfunctioneren, van continu gebruik van drugs of gevaar en eiser is nog nooit in aanraking gekomen met de politie vanwege drugsgebruik. Voorts zijn in het urineonderzoek geen sporen van drugs gevonden. Onder punt 10.2 in het rapport wordt dan ook geconstateerd dat geen sprake was van misbruik van drugs. Dat eiser heeft aangegeven dat hij zich in staat voelde om te rijden maakt nog niet dat geconcludeerd kan worden dat sprake was van toenemende tolerantie. Het is aannemelijk dat het effect van cocaïne heeft gemaakt dat hij meende prima te kunnen rijden.
6.2
Verweerder voert kort samengevat aan dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij eiser sprake is van misbruik van drugs en ziet geen reden om te twijfelen aan het rapport van de psychiater. In paragraaf 10.2 van het rapport wordt slechts aangegeven dat deze vraag niet van toepassing is, omdat bij eiser de zwaardere diagnose afhankelijkheid is gesteld.
6.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1620 bestaat, in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik in ruime zin is gesteld slechts aanleiding om het bestreden besluit niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. De rechtbank oordeel als volgt.
6.4
De psychiater is op grond van zijn specialistische kennis tot zijn conclusies gekomen. Verweerder mag in beginsel afgaan op die deskundigheid tenzij het onderzoek op een niet zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden dan wel de conclusies niet kunnen worden gedragen door de onderzoeksgegevens. Uit het rapport van de psychiater blijkt onder meer het volgende. Eiser heeft tijdens het onderzoek door de psychiater onder meer verklaard dat hij sinds zijn 17e jaar softdrugs gebruikt en vanaf zijn 22e harddrugs. Voorts voelde eiser zich ondanks een verhoogd THC-gehalte en cocaïne gehalte in zijn bloed nog goed in staat om te rijden en was bij eiser sprake van onthoudingsverschijnselen. Verder heeft eiser verklaard dat hij meer en gedurende langere tijd cannabis gebruikte dan hij van plan was en dat hij eerder had geprobeerd te stoppen, maar dit niet lukte. Eiser heeft verklaard dat hij bij het staken van het drugsgebruik ontwenningsverschijnselen heeft gehad in de vorm van slecht slapen en dat hij nu meer energie heeft. Onder punt 10.2 in het rapport wordt geconstateerd dat geen sprake was van misbruik van drugs, omdat de psychiater de zwaardere diagnose afhankelijkheid heeft gesteld. De psychiater heeft zijn conclusie voldoende kenbaar en inzichtelijk gemotiveerd. Dat de uitslag van het urineonderzoek niets heeft uitwezen op het gebied van drugsgebruik heeft geleid tot de conclusie van de psychiater dat het aannemelijk is dat eiser na 16 oktober 2019 is gestopt met drugsgebruik. Dit zegt niets over de periode daarvoor. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van [naam] naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
Verzoeker heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de bevindingen en conclusies van de psychiater. Het is aan eiser om een rapport van een medisch deskundige te overleggen, waarin de diagnoses van de keurend arts worden weersproken (uitspraak van de Afdeling 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3257). Verweerder heeft zich dus op dit deskundigenrapport mogen baseren. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet
Artikel 123
1. Onverminderd de artikelen 122 en 131, tweede lid, verliest een rijbewijs zijn geldigheid:
f. door ongeldigverklaring, voor de categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft dan wel, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, voor dat deel van de geldigheidsduur;

Artikel 124

1. Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien:
d. de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën
2. De ongeldigverklaring geschiedt:
e. in de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde gevallen door het CBR;
7. Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het eerste lid, onderdeel d, in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst degene die ingevolge het tweede lid is belast met de ongeldigverklaring, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

Artikel 132

1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2 Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt… het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
c. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
Regelement rijbewijzen
Artikel 97
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Artikel 103
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid (…).
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Paragraaf 8.8
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1. Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.