ECLI:NL:RBNHO:2021:2399

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheid voor rijbewijs categorieën C en CE na herseninfarct en gezichtsvelddefect

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de geschiktheid voor het rijbewijs voor de categorieën C en CE. Eiser, die eerder rijgeschikt was bevonden, werd door het CBR ongeschikt verklaard voor deze categorieën vanwege een gezichtsvelddefect als gevolg van een herseninfarct in 1985. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CBR handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 21 februari 2020. Tijdens de zitting op 7 januari 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie onveranderd was en dat hij nooit betrokken was geweest bij een ongeluk.

De rechtbank overwoog dat de eerdere goedkeuring van het CBR niet betekent dat eiser nu opnieuw rijgeschikt verklaard moet worden. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het gezichtsveld zoals vastgelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000. De rechtbank oordeelde dat het CBR niet gehouden was om een onjuist besluit te herhalen, ook al was er in het verleden een fout gemaakt. De belangen van eiser, zoals zijn wens om als vrijwilliger te rijden, konden niet afdoen aan de dwingendrechtelijke voorschriften die het CBR moest volgen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het CBR om eiser ongeschikt te verklaren voor de rijbewijscategorieën C en CE werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de medische geschiktheidseisen voor het besturen van voertuigen en de noodzaak voor het CBR om deze eisen strikt na te leven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Visser),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvenkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ongeschikt verklaard voor de rijbewijs categorieën C en CE en rijgeschikt verklaard voor de categorieën B, BE, en T code 100 (alleen tijdens privé gebruik).
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het CBR heeft een gezondheidsverklaring ontvangen van eiser teneinde een rijbewijs te verkrijgen voor onder meer de categorieën C en CE. Om te beoordelen of eiser geestelijk en lichamelijk in staat is om te rijden heeft verweerder om een toelichting van een arts, [naam] , gevraagd. Hij heeft op 27 maart 2019 geconcludeerd dat eiser in 1985 een herseninfarct heeft gehad, met als restverschijnsel een gezichtsvelddefect (homonieme hemianopsie links). Verweerder heeft daarom eiser rijgeschikt verklaard met bepaalde voorwaarden voor de categorieën B, BE, en T met code 100 (alleen tijdens privé gebruik). Eiser is niet geschikt bevonden voor zijn rijbewijzen van groep 2 (categorieën C en CE).
Wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij de ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé doeleinden, die beperking in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
3.2
In de bijlage behorende bij de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid, is onder code 100 vermeld: "alleen tijdens privégebruik".
3.3
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) wordt verstaan onder groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B, B+E en onder groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C+E, D en D+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
3.4
In paragraaf 3.3 onder b van deze bijlage is bepaald dat voor de rijbewijzen van groep 2 het binoculaire horizontale gezichtsveld minimaal 160 graden moet zijn en het bereik zich links en rechts minstens 70 graden moet uitstrekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
3.5
In paragraaf 7.6.1. staat dat strenge eisen moeten worden gesteld aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken. Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld als aan personen met een groep 2-rijbewijs. Aanvragers van een groep 1-rijbewijs die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik wordt beperkt tot privégebruik.
3.6
In paragraaf 7.6.3 onder b is bepaald dat personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, vier weken na het ontstaan van de uitvalverschijnselen ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 2. Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of revalidatiearts vereist. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als uit het specialistisch rapport blijkt dat geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen zijn.
Gronden
4.1
Eiser voert aan dat geen sprake is van een gezichtsvelddefect. Eiser heeft geen oogaandoening, de homonieme hemianopsie komt uit de hersenen. Voorts heeft verweerder zonder nader onderzoek te doen conclusies getrokken. De aandoening heeft in 35 jaar nog nooit tot problemen heeft geleid. Eiser is nog nooit bij een ongeluk betrokken geweest. Sinds 1985 heeft hij meermaals een aanvraag ingediend en hij is altijd rijgeschikt verklaard, voor het laatst op 3 september 2009. Sinds eiser voor het laatst is onderzocht is sprake van een onveranderde medische situatie. Alleen de functie van eiser is gewijzigd nu hij logistiek coördinator is. Eiser rijdt daarom niet meer dagelijks, waardoor hij had verwacht dat de keuring nu lichter zou zijn.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser gezichtsvelddefecten heeft. De regeling vereist niet dat een gezichtsvelddefect het gevolg is van een oogaandoening. Bij het laatste gezichtsveldonderzoek in 2009 voldeed eiser ook niet aan het vereiste in paragraaf 3.3 onder b van de bijlage bij de Regeling dat het binoculaire horizontale gezichtsveld minimaal 160 graden moet zijn en het bereik zich links en rechts minstens 70 graden moet uitstrekken. Gelet op het feit dat de homonieme hemianopsie een restverschijnsel van het herseninfarct uit 1985 is, acht verweerder het niet aannemelijk dat het gezichtsveld is verbeterd. Verweerder betreurt dat eiser in het verleden rijgeschikt is bevonden voor rijbewijzen in groep 2 terwijl sprake was van een onvoldoende gezichtsveld, maar dit kan er niet toe leiden dat verweerder gehouden is om wederom een onjuist besluit te nemen in strijd met de dwingendrechtelijke voorschriften van de Regeling.
4.3
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat eiser in het verleden rijgeschikt is bevonden terwijl sprake was van onvoldoende gezichtsveld, betekent niet dat hij nu weer rijgeschikt zou moeten worden verklaard voor de categorieën C en CE. Uit het gezichtsveldonderzoek uit 2009 blijkt dat eiser niet voldoet aan het destijds geldende vergelijkbare vereiste in paragraaf 3.3, onder b, van de bijlage van de Regeling. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het CBR eerder een onjuiste beslissing heeft genomen er niet toe leidt dat het CBR gehouden is deze fout te herhalen, door in strijd met de voorschriften ter zake toch een verklaring van geschiktheid af te geven. Voor zover eiser aanvoert dat de homonieme hemianopsie uit de hersenen komt, vereist de regeling niet dat het gezichtsvelddefect het gevolg is van een oogaandoening. Eiser heeft niet bestreden dat sindsdien sprake is van een onveranderde medische situatie. Verweerder was daarom gehouden om eiser ongeschikt te verklaren voor de rijbewijscategorieën C en CE. Dat eiser voorheen onder gelijke omstandigheden wel heeft beschikt over een rijbewijs voor deze categorieën en al die tijd nog nooit bij een ongeluk betrokken is geweest, maakt niet dat verweerder in strijd met artikel 103, eerste lid, van het Reglement de gevraagde verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister dient in te schrijven (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1043). De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn belangen onzorgvuldig heeft afgewogen. Na zijn pensionering wil hij zich graag inzetten als vrijwilliger voor hulptransport naar onder andere Roemenië.
5.2
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de bijlage bij de Regeling dwingendrechtelijke voorschriften bevat. Verweerder kan daarom geen rekening houden met de belangen van eiser. Dat eiser na zijn pensionering als vrijwilliger voor hulptransport naar Roemenië zou willen rijden met een vrachtwagen, kan daarom niet leiden tot wijziging van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.