ECLI:NL:RBNHO:2021:2298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
15/172306-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling door met auto schoolgebouw binnen te rijden

Op 1 juli 2020 rijdt de verdachte met zijn auto een basisschool in Grootebroek binnen tijdens een afscheidsavond voor groep 8, waarbij ongeveer 60 personen aanwezig zijn. De verdachte heeft eerder gedronken en rijdt met hoge snelheid de centrale gang van de school binnen. Hij stapt uit en bedreigt een leerkracht, wat leidt tot de verdenking van poging tot doodslag, zware mishandeling en vernieling. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor opzet op de dood van aanwezigen, maar spreekt de verdachte vrij van poging tot doodslag. Wel wordt hij schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en vernieling van de schooldeuren. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden onvoorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 8 maanden. De verdachte moet ook een schadevergoeding van €400,- betalen aan de benadeelde partij, de leerkracht die hij bedreigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/172306-20 (P)
Uitspraakdatum: 23 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres verdachte] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer personen opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met hoge snelheid) met een personenvoertuig (de gang van) een schoolgebouw (te weten: [basisschool] , gelegen aan perceel: [adres] ) in is gereden (terwijl er op dat moment rond de 60 personen, in elk geval meerder personen in het voornoemde schoolgebouw aanwezig waren),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec een gebouw, en/of voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een schoolgebouw (genaamd: [basisschool] , gelegen aan perceel: [adres] ) opzettelijk heeft vernield en/of beschadigd door met een personenvoertuig de gang van dit schoolgebouw in te rijden, terwijl daarvan
-gemeen gevaar voor goederen, te weten (de deuren van) het voornoemde schoolgebouw en/of de in (de gang van) het voornoemde schoolgebouw aanwezige goederen, te duchten was en/of
-levensgevaar voor een ander, te weten de in het voornoemde schoolgebouw aanwezige personen te duchten was;
feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec) opzettelijk de deuren en/of gang van een schoolgebouw (genaamd: [basisschool] , gelegen aan perceel: [adres] heeft vernield en/of beschadigd door met een personenvoertuig de gang van dit schoolgebouw in te rijden;
Feit 3
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec [de benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [de benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord je" en/of "Ik maak je kapot" en/of “ [de benadeelde partij] , ik hak je kop er af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 1 juli 2020 vindt op de basisschool [basisschool] in Grootebroek een afscheidsavond plaats voor de leerlingen van groep 8. Op het moment dat leerlingen, ouders en leerkrachten zich gezamenlijk in de gymzaal in de school bevinden, rijdt de verdachte met zijn personenauto de centrale gang in van het schoolgebouw. Hij stapt uit en doet diverse uitlatingen, die met name gericht zijn tegen een juf van zijn zoontje. Dit heeft geleid tot de verdenking van de drie ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank zich met name voor de vraag gesteld ziet of de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – heeft gehad op de dood van, of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan (één of meer van) de zich in het schoolgebouw bevindende personen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag), feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van de in het schoolgebouw aanwezige personen. Er bestond een aanmerkelijke kans dat er iemand kon worden geraakt in die gang. De verdachte had wetenschap van die kans gezien de omstandigheden ter plaatse. Als hij dan woest en vol gas naar binnenrijdt met zijn auto, feitelijk een wapen geschikt om dodelijk letsel toe te brengen in een gang waar geen ruimte is om opzij te springen, dan is de conclusie dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook bewust heeft aanvaard, aldus de officier van justitie.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 impliciet primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. Een aanmerkelijke kans dat één of meer van de in de school aanwezige personen als gevolg van het handelen van de verdachte hadden kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou(den) kunnen oplopen, ontbreekt. Er was niemand in de gang op het moment van inrijden, alleen hierom kan de aanmerkelijke kans al niet worden aangenomen. Het enkele feit dat het om een auto gaat ten opzichte van een hypothetisch persoon, zonder nadere gegevens omtrent de snelheid, is voorts onvoldoende om aan te nemen dat een aanrijding de aanmerkelijke kans op de dood tot gevolg kon hebben. Voor zover al sprake zou zijn geweest van een aanmerkelijke kans, kan in ieder geval niet worden vastgesteld dat de verdachte die kans op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust zou hebben aanvaard. Hij rekende op een goede afloop, aldus de verdediging.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit. Volgens de verdediging is de situatie als bedoeld in artikel 170 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in het onderhavige geval niet aan de orde. Er is immers geen sprake geweest van (een substantiële) beschadiging van het gebouw of gevaar voor goederen of personen als gevolg van de vernieling of de beschadiging aan het schoolgebouw.
Ten aanzien van de onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 impliciet primair ten laste is gelegd, te weten poging tot doodslag.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook de officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd, niet is gebleken dat het handelen van de verdachte willens en wetens op de dood van personen gericht was. Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op de dood als gevolg acht de rechtbank, nog los van overige juridische vraagstukken, in elk geval de snelheid van de auto van belang. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken niet met zekerheid kan worden vastgesteld met welke snelheid de verdachte het schoolgebouw is binnengereden en hoe snel hij door de centrale gang heeft gereden. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Weliswaar is op grond van de verklaringen van meerdere getuigen aannemelijk dat de verdachte met hoge snelheid aan is komen rijden bij de school, maar uit deze verklaringen volgt eveneens dat hij vervolgens voor het gesloten hek is gestopt en is uitgestapt. Vervolgens zou hij volgens een tweetal getuigen hard door dit gesloten hek zijn gereden, de speelplaats op en het schoolgebouw in. Op grond van deze verklaringen kan de rechtbank echter niet vaststellen of de verdachte ook nadat hij door het hek is gereden met hoge snelheid het schoolgebouw zelf is binnengereden. Evenmin kan de rechtbank de snelheid afleiden uit de aard van de schade aan de ingang van het schoolgebouw en de gang daarachter, ook nu hiernaar geen onderzoek is gedaan.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte met een zodanige snelheid het schoolgebouw is binnengereden en/of in de daarachter liggende centrale gang heeft gereden dat op enig moment sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van de aanwezigen in het schoolgebouw indien zij in aanraking zouden zijn gekomen met de auto van de verdachte. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsoverweging feit 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling)
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Op 1 juli 2020 rijdt tussen 20.45 uur en 21.00 uur een auto de school van [basisschool] in Grootebroek binnen. De bestuurder van deze auto was de verdachte.
Kort voordat de verdachte met zijn auto de school binnenreed, was er - om 20:30 uur - in de gymzaal van de school een voorstelling begonnen, ter ere van het afscheid van groep 8. Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat de voorstelling tussen de 15 en 30 minuten bezig was toen de verdachte met zijn auto de centrale gang binnenreed en dat aldus kort voor het naar binnen rijden van de verdachte er nog mensen in de centrale gang waren geweest, die (via kleedkamers) toegang geeft tot de gymzaal. Voorts is uit het dossier gebleken dat er op het bewuste moment ongeveer 60 personen in de gymzaal in de school aanwezig waren, waaronder 16 kinderen. De verdachte is tot achteraan de gang gereden. Uit de foto en de plattegrond in het dossier leidt de rechtbank af dat de gang smal is en dat het een centrale gang betreft die de in- en uitgang van de school met elkaar verbindt. In de gang bevinden zich toiletten. De toegangsdeur en de binnendeuren in de gang zijn vernield.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook de verdediging heeft aangevoerd, niet is gebleken dat de verdachte heeft gehandeld met vol opzet, in die zin dat zijn handelen willens en wetens was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van één of meer aanwezigen in het schoolgebouw.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient de rechtbank daarom de vraag te beantwoorden of de verdachte het
voorwaardelijkopzet heeft gehad om één of meer van de aanwezigen in het schoolgebouw zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ is niet afhankelijk van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willen en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen
kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een of meer aanwezigen door de auto van de verdachte zouden worden geraakt een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke, dat wil zeggen een reële, niet onwaarschijnlijke, mogelijkheid, is geweest. Zoals hiervoor opgemerkt, waren er op de bewuste avond 60 personen in de gymzaal van de school aanwezig, die zich kort voor het moment van binnenrijden in de centrale gang bevonden.
Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat personen – in het bijzonder kinderen – zich plegen te verplaatsen. De in- en uitgang van de school bevonden zich aan de centrale gang en in deze gang bevonden zich toiletten die gebruikt konden worden. De centrale gang geeft toegang tot de gymzaal. Er zijn tal van redenen waarom iemand zich in de centrale gang had kunnen bevinden, ook na aanvang van de voorstelling, op het moment dat de verdachte naar binnen reed. Dat er in werkelijkheid op dat moment niemand in de centrale gang aanwezig was, acht de rechtbank gelet op het voorgaande en de eerder genoemde vaststaande feiten niet doorslaggevend.
Nu de verdachte met zijn auto een smalle gang is ingereden, met nauwelijks uitwijkmogelijkheden, was de kans aanmerkelijk dat één of meer van de aanwezigen zou worden aangereden met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hierbij komt betekenis toe aan het feit dat de buitendeur en binnendeuren zijn vernield. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een aanrijding van een rijdende auto met een persoon zwaar lichamelijk letsel bij deze persoon kan veroorzaken. Immers, het lichaam van deze persoon moet als kwetsbaar worden aangemerkt ten opzichte van de auto. Dit geldt te meer waar het kinderen betreft.
De vraag is vervolgens of de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden en hij die kans ten tijde van de gedraging ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat op het moment dat de verdachte bij de school aankwam in de avond er een aantal moeders bij het hek stond. Op de parkeerplaats stond een groot aantal auto’s, de deur van de school was open, de ingang was versierd met paaltjes waarop ballonnen waren bevestigd en op de grond lag een rode loper. Verder is komen vast te staan dat de verdachte, alvorens door het hek heen het schoolplein op te rijden, eerst nog even is uitgestapt. Volgens getuige [getuige] keek de verdachte daarbij naar de ingang. De verdachte is vervolgens de school ingereden door de openstaande deur met versiering ervoor. Het verweer van de verdachte dat hij niet had gezien dat de school geopend was en er een activiteit plaatsvond in de school, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist van de aanmerkelijke kans dat er zich in het schoolgebouw personen bevonden die door hem konden worden geraakt met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De gedragingen van de verdachte, te weten het rijden door een gesloten hek, het binnenrijden in de school door de toegangsdeur zonder te stoppen en dus zonder zich ervan te vergewissen of zich daarachter personen bevonden en het doorrijden tot aan het einde van de centrale smalle gang waarbij deuren zijn vernield, kunnen onder de genoemde omstandigheden ter plaatse naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Het dossier bevat geen aanwijzingen die een andere conclusie rechtvaardigen. Sterker nog: de (verbaal) agressieve houding van de verdachte ter plaatse bevestigt de rechtbank in dit oordeel.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de personen die in het schoolgebouw aanwezig waren.
4.3.4
Vrijspraak feit 2 primair
Artikel 170 Sr ziet op de bescherming tegen gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen, dat voortvloeit uit de vernieling of beschadiging van, bijvoorbeeld, een gebouw. De verdachte heeft door de school binnen te rijden weliswaar gevaar veroorzaakt voor personen en goederen, maar dit gevaar werd rechtstreeks veroorzaakt door die handeling van de verdachte, niet (indirect) door de vernieling van het gebouw door de verdachte, in die zin dat er bijvoorbeeld instortingsgevaar ontstond door de vernieling van het schoolgebouw door de verdachte. Gezien de aard van de op basis van het dossier vast te stellen beschadigingen die de verdachte met zijn auto in de school heeft veroorzaakt (de deuren), is niet vast komen te staan dat door het vernielen van het gebouw gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
4.3.5
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer personen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenvoertuig de gang van een schoolgebouw, te weten [basisschool] , gelegen aan perceel [adres] , in is gereden terwijl er op dat moment rond de 60 personen in het voornoemde schoolgebouw aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 subsidiair
hij op 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec opzettelijk de deuren van een schoolgebouw genaamd [basisschool] , gelegen aan perceel [adres] , heeft vernield door met een personenvoertuig de gang van dit schoolgebouw in te rijden.
Feit 3
hij op 1 juli 2020 te Grootebroek, gemeente Stede Broec [de benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [de benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord je" en "Ik maak je kapot" en “ [de benadeelde partij] , ik hak je kop er af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan een deel van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de verdachte de bevoegdheid wordt ontzegd om een voertuig te besturen, voor de duur van achttien maanden.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een voorwaardelijke taakstraf.
In het geval dat de rechtbank zou komen tot een integrale vrijspraak van feit 1, acht de verdediging een taakstraf passend, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in de avond van 1 juli 2020 – na alcohol te hebben gedronken – de openbare basisschool waar zijn zoon destijds op zat, binnengereden. De verdachte is, na eerst met zijn auto door het gesloten hek van het schoolplein te zijn gereden, met zijn auto de centrale gang ingereden, om zich uiteindelijk aan het einde van deze gang klem te rijden en heeft daarbij de toegangsdeur en deuren in de gang vernield. Die avond waren er vanwege het afscheid van groep 8 rond de 60 personen in de gymzaal van de school aanwezig, waaronder ongeveer 16 kinderen. Kort voordat de verdachte met zijn auto de centrale gang inreed, hadden zich daar nog mensen bevonden. Dat er mensen in de school aanwezig waren, moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig en schokkend feit dat een poging tot zware mishandeling van de aanwezigen in de school inhoudt. Dat geen van de aanwezigen in de school ernstig gewond is geraakt, is niet meer dan een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is. De gebeurtenis heeft niet alleen diepe indruk gemaakt op de mensen die de bewuste avond in de school aanwezig waren, maar ook op al die anderen (leerlingen, ouders leerkrachten en ondersteunend personeel) die op enigerlei wijze aan de school verbonden zijn.
In het bijzonder op de kinderen van groep 8 moet deze avond een grote impact hebben gehad. Hun afscheidsavond werd door toedoen van de verdachte ruw verstoord. Zij zullen zich hun afscheidsavond blijven herinneren, maar niet op de manier die hun gegund was. Ook de benadeelde partij, [de benadeelde partij] , als leerkracht verbonden aan de school en destijds de juf van de zoon van de verdachte, heeft daar in haar schriftelijke slachtofferverklaring op gewezen.
Daarnaast heeft de verdachte direct nadat hij in de centrale gang de auto uitstapte tot aan het moment dat hij buiten op het schoolplein werd aangehouden, zich verbaal agressief gedragen en [de benadeelde partij] bedreigd met een levensmisdrijf. Hoewel hij zelf heeft verklaard het niet meer te weten, lijkt dit voort te komen uit een besluit van de juf om de zoon van de verdachte in een andere klas dan zijn vriendje te plaatsen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij [de benadeelde partij] , die met het nemen van dat besluit gewoon haar werk verrichtte, zoveel angst heeft aangejaagd.
De slachtofferverklaring van [de benadeelde partij] , die ter terechtzitting is voorgedragen, heeft veel indruk gemaakt. Niet alleen door de beschrijving van de gevolgen die de gebeurtenis voor het slachtoffer heeft, maar ook doordat zij oog heeft voor de gevolgen voor de verdachte en zijn gezin.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van langere duur gepast en gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft de proceshouding van de verdachte ten voordele meegewogen in de bepaling van de strafmaat. Hoewel de vraag waarom hij de school is ingereden onbeantwoord is gebleven, heeft de verdachte diep berouw betoond over hetgeen hij heeft gedaan en was hij ter terechtzitting op verschillende momenten, in het bijzonder tijdens het aanhoren van de woorden van de benadeelde partij, zeer geëmotioneerd. De verdachte heeft zijn berouw tot uitdrukking gebracht door in zijn laatste woord zijn spijt te betuigen over het gebeurde, in het bijzonder ook jegens de benadeelde partij.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij ter terechtzitting heeft verklaard en zoals die uit de stukken blijken.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel van zijn strafblad van 3 februari 2021 blijkt dat de verdachte eerder voor een soortgelijke feit is veroordeeld als het gaat om bedreiging en vernieling maar dat hetgeen op het strafblad wordt vermeld dateert van lang geleden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 januari 2021 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan [de reclassering]. Daarnaast heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken de rapporten van [deskundige 1], klinisch neuropsycholoog en [deskundige 2], GZ-psycholoog, gedateerd respectievelijk 18 december 2020 en 9 december 2020.
Uit voornoemde rapporten komt naar voren dat er bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken en een lichte stoornis in alcoholgebruik is vastgesteld. Van deze stoornissen was sprake ten tijde van het ten laste gelegde en deze hebben de gedragingen van de verdachte destijds ten dele beïnvloed. De verdachte is gekenschetst als iemand die niet goed om kan gaan met zijn emoties, waardoor spanningen zich ongemerkt enorm kunnen opbouwen. Daarnaast had de verdachte in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde te maken met veel ingrijpende gebeurtenissen en stressoren in zijn familie. De deskundige heeft de indruk dat de emotionele draagkracht van de verdachte hierdoor overmatig onder druk is komen te staan. Onder invloed van alcohol zijn de remmingen van de verdachte over zijn onderdrukte spanningen en boosheid vermoedelijk komen weg te vallen, waardoor hij door deze emoties werd overspoeld. Geadviseerd wordt dan ook om hem de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusie van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank zal de verdachte het bewezenverklaarde daarom slechts in verminderde mate toerekenen bij de bepaling van de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en verplichte begeleiding door [de reclassering] noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Tevens acht de rechtbank een contactverbod met [de benadeelde partij] noodzakelijk, alsmede een locatieverbod voor de omgeving van basisschool [basisschool] . Dergelijke verboden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Volgens de deskundige [deskundige 2] is een ambulante behandeling binnen een forensisch psychiatrische polikliniek gericht op persoonlijkheidsproblematiek geïndiceerd om de kans op recidive te verkleinen. Zolang de problematiek van verdachte niet is behandeld, blijft er een kans dat emoties en spanningen opnieuw oplopen. Er moet gelet op de thans onbehandelde persoonlijkheidsproblematiek ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Bijkomende straf

De verdachte heeft het onder feit 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit gepleegd met een door hem bestuurde auto. Uit het dossier blijkt bovendien dat verdachte daarbij onder invloed van alcohol was. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als bijkomende straf de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

9.Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een tweetal messen en een telefoon, dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu deze voorwerpen geen binding hebben met de bewezenverklaarde feiten.

10.Vordering benadeelde partij [de benadeelde partij] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [de benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering wordt toegewezen. De verdediging heeft zich niet tegen toewijzing van de vordering verzet.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 impliciet subsidiair en 3 bewezen verklaarde (kort gezegd: poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 impliciet primair (poging tot doodslag) en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling), 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 impliciet subsidiair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich binnen drie dagen na ingang van de proeftijd meldt bij [de reclassering] op het adres [..] te [..] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde zich laat behandelen door Forensische Polikliniek [DW] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met mevrouw [de benadeelde partij] , geboren op [..], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op dit verbod;
- de veroordeelde zich binnen de gemeente Grootebroek niet bevindt in het gebied [..] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie houdt toezicht op dit verbod;
- de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 impliciet subsidiair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een onder hem in beslag genomen tweetal messen en een telefoon.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. I.S. Burggraaff en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021.
Mr. M.C.J. Lommen en mr. A. Klippel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.