In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een langdurige vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Valencia via Zürich op 15 mei 2019. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de vordering betwist en zich beroepen op buitengewone omstandigheden, namelijk dat de luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden een nieuw slot heeft opgelegd, wat leidde tot de vertraging.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan. De kern van het geschil was of de vervoerder compensatie verschuldigd was, gezien de vertraging van meer dan drie uur. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers niet tijdig in Zürich waren aangekomen door het intrekken van het oorspronkelijke slot, wat een buitengewone omstandigheid opleverde.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van compensatie afgewezen en de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2021.