ECLI:NL:RBNHO:2021:2292

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8372607 \ CV EXPL 20-2328
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen American Airlines Inc. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar San Jose, Puerto Rico op 8 februari 2018. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk sterke tegenwind die leidde tot een extra tussenstop voor brandstof. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vordering tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening werd afgewezen. Echter, de kantonrechter kende wel de gevorderde additionele kosten van € 72,80 toe, omdat de vervoerder niet had voldaan aan haar verplichtingen onder artikel 9 van de Verordening om hotelaccommodatie aan te bieden. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, omdat zij grotendeels ongelijk kregen. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter C.E. van Oosten-van Smaalen op 10 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8372607 \ CV EXPL 20-2328
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2],
3.
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Webcasso B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
American Airlines Inc.
statutair gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten van Amerika)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Philadelphia naar San Jose, Puerto Rico op 8 februari 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Philadelphia (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.872,80, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00, althans € 339,91, althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Voorts vorderen de passagiers op grond van artikel 9 van de Verordening en/of artikel 19 van het Verdrag van Montreal vergoeding van additionele kosten ter hoogte van € 72,80 voor een hotelovernachting.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De voorafgaande vlucht is vanwege een zeer sterke wind boven de Atlantische Oceaan 63 minuten voor schema in Amsterdam gearriveerd. De onderhavige vlucht stond dan ook tijdig klaar voor vertrek en is 11 minuten voor schema aangevangen. Als gevolg van de uitzonderlijk harde wind (en turbulentie) op de route van het toestel nam de vluchtduur significant toe en verbruikte het toestel veel meer brandstof dan onder normale omstandigheden. De vlucht is uitgevoerd met een Boeing 757. De totale brandstofcapaciteit voor dit vliegtuig is 76.983 lbs, waarbij het maximum kan variëren naar gelang de omstandigheden. Gezien de weersomstandigheden en het gewicht van het vliegtuig was meer brandstof nodig dan aan boord van het vliegtuig paste. Om die reden is besloten een extra landing te maken op de luchthaven Goose Bay (Canada). Het toestel is om 14:11 uur lokale tijd te Goose Bay gearriveerd. De gezagvoerder heeft extra brandstof geladen en opnieuw toestemming gevraagd om te mogen vertrekken. Direct nadat toestemming werd verkregen is de vlucht hervat en uiteindelijk met een vertraging van 1 uur en 38 minuten in Philadelphia aangekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming, te weten Puerto Rico, zijn aangekomen. Hierdoor is de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5, lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt, in algemene zin, het volgende. In punt 14 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende onderbouwd dat het toestel op 8 februari 2018 te maken had met onverwachte sterke tegenwind van 77 knopen en boven de Atlantische Oceaan met een windkracht van 120 knopen. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat zij anders dan de passagiers stellen geen METAR gegevens kan overleggen, omdat deze slechts worden afgegeven voor de weersomstandigheden op de luchthaven. Voorts heeft de vervoerder toegelicht dat de luchtverkeersleiding geen weerrapporten afgeeft en dat in het in het technisch log van het toestel geen weeromstandigheden worden gerapporteerd. De door de vervoerder overgelegde producties zijn afkomstig van het Integrated Operations Center, het operationele hart van de vervoerder, en zijn afkomstig uit de boordcomputer van het vliegtuig. De kantonrechter overweegt voorts dat voldoende is gebleken dat het toestel bij vertrek was volgetankt maar meer brandstof heeft verbruikt dan onder normale omstandigheden. Omdat voor de vlucht meer brandstof nodig was dan aan boord van het vliegtuig past is besloten om een tussenstop te maken. Door de passagiers is niet weersproken dat de vervoerder te Goose Bay de vlucht zo spoedig mogelijk heeft hervat. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden.
5.5.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. De vervoerder kan geen invloed uitoefenen op de weersomstandigheden. Evenmin kon zij voorkomen dat een tussenstop moest worden gemaakt om brandstof bij te laden. De tank van de vlucht zat bij vertrek immers vol. Voorts heeft zij toegelicht dat de passagiers te Philadelphia zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare vlucht naar de eindbestemming. De kantonrechter beantwoordt de vraag dan ook bevestigend. De vordering van de passagiers tot compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal daarom worden afgewezen.
5.6.
De vervoerder heeft geen verweer gevoerd tegen de door de passagiers gevorderde additionele kosten. Op grond van artikel 9 lid 1 sub b van de Verordening dient de vervoerder hotelaccommodatie aan te bieden wanneer een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk is. Niet in geschil is dat de passagiers in afwachting van de vervangende vlucht in Philadelphia hebben moeten overnachten. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder heeft voldaan aan de op haar ingevolge artikel 9 van de Verordening rustende verplichtingen, zijn de gevorderde additionele kosten ter hoogte van € 72,80 naar het oordeel van de kantonrechter dan ook toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag is eveneens als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze grotendeels ongelijk krijgen. Weliswaar hebben de passagiers verzocht de vervoerder ook in het geval deze wordt gevolgd in haar verweer dat sprake is van een buitengewone omstandigheid in de proceskosten te veroordelen, maar dat verzoek wordt afgewezen. De passagiers hebben niet gesteld dat zij niet tot dagvaarding over zou zijn gegaan als zij voorafgaande aan de procedure door de vervoerder in kennis zouden zijn gesteld van feiten en omstandigheden die pas in deze procedure bij de passagiers bekend zijn geworden. Er is daarom geen grond voor de stelling dat deze procedure voorkomen had kunnen worden als de vervoerder in een eerder stadium meer informatie zou hebben gegeven.
5.9.
De nakosten komen eveneens voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 72,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 februari 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter