In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Cathay Pacific Airways Limited, omdat zij compensatie eisen voor een vermeende annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Hong Kong op 12 januari 2019. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht op 13 januari 2019 en arriveerden met een vertraging van 2 uur en 53 minuten op hun eindbestemming. De passagiers stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De vervoerder, Cathay Pacific, betwist de vordering en stelt dat de oorspronkelijke vlucht niet is geannuleerd, maar met een vertraging van 28 uur en 12 minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft de passagiers een alternatieve vlucht aangeboden, waardoor zij met minder dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers geen recht hebben op compensatie, omdat de vertraging op de eindbestemming minder dan drie uur bedroeg en de vlucht niet als geannuleerd kan worden beschouwd volgens de geldende regelgeving.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken op 3 maart 2021 door kantonrechter C.E. van Oosten-van Smaalen in Haarlem.