ECLI:NL:RBNHO:2021:2289

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5437
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding jachthaven in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Watersportcentrum De Zeilhoek B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Waterland. Eiseres, eigenaar van een jachthaven en watersportcentrum, had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor de uitbreiding van haar jachthaven en het watersportcentrum. De aanvraag omvatte onder andere het vergroten van het aantal ligplaatsen en de bouw van nieuwe faciliteiten. De gemeenteraad had echter in 2014 een bestemmingsplan vastgesteld dat de uitbreiding van de jachthaven in strijd achtte met de geldende regels. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning door verweerder rechtmatig was, omdat het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en er geen politieke steun was voor de voorgestelde uitbreiding. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van dergelijke besluiten terughoudend dient te zijn, en dat alleen in gevallen van onmiskenbare fouten of onrechtmatigheden kan worden ingegrepen. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen die de weigering konden ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de gevorderde schadevergoeding de wettelijke grenzen overschreed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2021 in de zaak tussen

Watersportcentrum De Zeilhoek B.V., te Loosdrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello,
en

het college van burgemeester en wethouders van Waterland, verweerder,

gemachtigde: voorheen [naam 1] , waarnemend hoofd van de afdeling Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu van de gemeente, thans mr. M. Benning, advocaat te Amsterdam.

Procesverloop

Op 30 juni 2008 heeft eiseres onder de toen geldende Woningwet een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning eerste fase voor realisering van uitbreiding en nieuwbouw van haar jachthaven en watersportcentrum De Zeilhoek aan de Hoogedijk in Katwoude en daarbij om vrijstelling gevraagd op grond van het toen geldende artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
De gemeenteraad heeft in 2014 het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 (definitief) vastgesteld dat mede betrekking heeft op het perceel waar het watersportcentrum is gevestigd.
Bij besluit van 9 februari 2017, opnieuw verzonden op 21 december 2017, (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase afgewezen alsmede vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, WRO geweigerd.
Eiseres heeft op 27 maart 2017, aangevuld bij brief van 5 januari 2018, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 27 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder na advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften Waterland (hierna: de commissie) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld bij beroepschrift van 13 december 2018. De gronden van het beroep heeft zij aangevuld bij brieven van 18 januari 2019 en 23 oktober 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar bestuurder en aandeelhouder [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van ing. [naam 3] , bouwkundig adviseur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Banning, ambtenaar bij de gemeente. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om nadere stukken te overleggen en aangekondigd het onderzoek daarna te zullen sluiten. Daarnaast hebben partijen afgesproken om nogmaals op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan teneinde te pogen om tot een oplossing te komen van hun geschil. Ter zitting hebben partijen verklaard af te zien van een nadere behandeling van de zaak ter zitting.
Bij brief van 12 december 2019 heeft eiseres conform haar toezegging de ruimtelijke onderbouwing van december 2007 overgelegd die bij haar aanvraag was gevoegd.
Bij brief van 23 december 2019 heeft verweerder het besluit overgelegd waarbij de gemeenteraad de bevoegdheid om op grond van de artikel 19, eerste lid, WRO vrijstelling te verlenen aan verweerder heeft gedelegeerd.
Naar aanleiding van telefonisch contact tussen de griffier en verweerders ambtenaar waaruit bleek dat een eerste gesprek tussen de verantwoordelijk wethouder en eiseres eerst zou plaatsvinden op 30 januari 2020, heeft de rechtbank schriftelijk bevestigd bij brief van 8 januari 2020 dat het onderzoek op verzoek van partijen nog niet werd gesloten en daarbij aan verweerder gevraagd de rechtbank medio februari 2020 te informeren omtrent de stand van zaken.
Bij brief van 10 februari 2020 heeft de gemachtigde van eiseres mede namens verweerder gevraagd om de zaak nog enige tijd aan te houden.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft de rechtbank voornoemd verzoek toegewezen en de gemachtigde van eiseres gevraagd de rechtbank eind maart 2020 te informeren omtrent de stand van zaken.
Bij brief van 13 maart 2020 heeft verweerder een schriftelijk verslag ingezonden van het mondeling overleg tussen partijen op 6 februari 2020.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank gevraagd om verlenging van de aanhouding tot 15 mei 2020. De gemachtigde van eiseres heeft de griffier op 31 maart 2020 telefonisch bevestigd dat het verzoek mede namens verweerder is gedaan.
Bij brief van 10 april 2020 heeft de rechtbank voornoemd verzoek toegewezen en de gemachtigde van eiseres gevraagd om de rechtbank uiterlijk 15 mei 2020 mee te delen of partijen tot overeenstemming zijn gekomen en welke processuele gevolgen dat heeft voor de afdoening van de zaak.
Bij brief van 14 mei 2020 heeft de gemachtigde van eiseres mede namens verweerder de rechtbank gevraagd om verlenging van de aanhouding tot 15 juli 2020.
Bij brief van 29 juli 2020 heeft de rechtbank eiseres gevraagd haar binnen 4 weken te informeren omtrent de stand van zaken.
Bij brief van 28 augustus 2020 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat het nog wachten is op een standpunt van verweerder en gevraagd om verlenging van de aanhouding tot 15 oktober 2020.
Bij brief van 21 september 2020 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de gemachtigde van eiseres gevraagd om de rechtbank uiterlijk 30 oktober 2020 te informeren omtrent de stand van zaken.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft mr. M. Benningen namens verweerder aangegeven - naar de rechtbank begrijpt - dat de gemeente niet verwacht dat partijen tot overeenstemming komen en de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank per fax d.d. 29 november 2020 gevraagd of hij daarop mag reageren.
Bij brief van 7 december 2020 aan de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank onder verwijzing naar het verzoek van verweerder om uitspraak te doen meegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het onderzoek voort te zetten, dat de rechtbank de zaak opnieuw zal bestuderen en over sluiting zal beslissen. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven eiseres niet van een reactie te kunnen weerhouden, maar geen aanleiding te zien daar expliciet gelegenheid voor te geven.
De rechtbank heeft vervolgens besloten het onderzoek te sluiten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de jachthaven en het watersportcentrum De Zeilhoek gelegen aan de Hoogedijk 6-7 te Katwoude. Vanaf 1998 is zij in gesprek met verweerder over uitbreiding en vernieuwing van het watersportcentrum. In 2003 heeft het toenmalige college van burgemeester en wethouders aan (de eigenaar van) eiseres meegedeeld dat de jachthaven met 200 ligplaatsen kan worden uitgebreid.
In de aanvraag van 30 juni 2008 heeft eiseres een aanvraag om bouwvergunning eerste fase ingediend ten behoeve van de realisatie van de volgende bouwwerkzaamheden:
- het vergroten van het aantal ligplaatsen tot 356 (200 extra ligplaatsen) door de aanleg van 7 nieuwe steigers,
- het slopen van een kantoorruimte, een makelaarskantoor, een sanitaire voorziening en het restaurant,
- de bouw van een nieuw havengebouw bestaande uit een winkel, een showroom, een bedrijfswoning, sanitaire voorzieningen/wellness, een kantoorruimte, een makelaardij in de verkoop van boten, een werkplaats en een serviceruimte,
- de bouw van een restaurant in een afzonderlijk gebouw,
- het realiseren van twee nieuwe parkeerterreinen zowel aan de westkant als aan de oostkant van de jachthaven, waartoe gebieden grenzend aan de dijk dienen te worden getransformeerd van water naar land,
- de aanleg van een golfbreker ter voorkoming van het dichtslibben van de jachthaven aan de oostzijde van de jachthaven.
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening in werking. Op grond van het overgangsrecht bij die wet blijft op de aanvraag het voordien geldende recht van toepassing.
Bij de aanvraag deelt eiseres mee zich te realiseren dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de voor haar perceel (land en water) toen geldende bestemmingsplannen Katwoude 1988 en Gouwzee 1990. Zij verzoekt daarom haar aanvraag te beschouwen als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van het tot 1 juli 2008 geldende artikel 19 WRO. Voor onder meer het perceel (land en water) van eiseres heeft de gemeenteraad op 27 november 2014 definitief een nieuw bestemmingsplan vastgesteld: Bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee enige uitbreiding en vernieuwing van het watersportcentrum mogelijk is. In 2014 is een nieuw college van burgemeester en wethouders aangetreden. In het zogenaamde coalitieakkoord dat aan de vorming van dat college ten grondslag ligt, is over het watersportcentrum afgesproken dat “voor de jachthaven de Zeilhoek [zal] worden gekozen voor de zgn bewonersvariant”. De zogenoemde “bewonersvariant” ziet op de plaatsing van de nieuwe ligplaatsen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bouwvergunning eerste fase geweigerd omdat het bouwplan zowel in strijd is met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan als het hangende de aanvraag vastgestelde nieuwe bestemmingsplan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om voor het bouwplan vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, WRO te verlenen, omdat de uitbreiding van de jachthaven in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en de bewonersvariant. Volgens verweerder heeft de door eiseres voorgestane uitbreiding ook significante gevolgen voor de natuurwaarden in het Natura-2000gebied Markermeer – IJmeer. In het coalitieakkoord is expliciet aandacht besteed aan de jachthaven en is besloten dat de jachthaven zich kan ontwikkelen binnen de kaders van de bewonersvariant. Omdat de bewonersvariant voor eiseres niet haalbaar en wenselijk is, kan de door eiseres voorgestane ontwikkeling niet rekenen op politiek bestuurlijke instemming, aldus verweerder. In bezwaar heeft verweerder de weigering gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het bouwplan - materieel - past binnen het bestemmingsplan. Alleen verlening van de gevraagde vergunning kan als rechtmatig besluit gelden. Voorts is zij van mening dat het advies van de commissie en het besluit op bezwaar niet op elkaar aansluiten omdat het advies volgens haar niet de strekking heeft tot het ongegrond verklaren van de bezwaren. In het bestreden besluit is, aldus eiseres, geen kostenbesluit genomen. Eiseres heeft substantiële kosten gemaakt, grotendeels op initiatief van verweerder. Zonder voldoende kostencompensatie is het besluit onrechtmatig. Tot slot is eiseres van mening dat verweerder absurde termijnen heeft gehanteerd om tot een besluit te komen en dient verweerder de (vertragings)schade te vergoeden.
4.1
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat het bouwplan materieel past in het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2
De aanvraag moet, zo is ook niet in geschil, worden afgewezen indien het bouwplan in strijd is met het bestemmingplan, tenzij het bouwplan gerealiseerd kan worden met toepassing van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid of door met toepassing van artikel 19 WRO vrijstelling van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan te verlenen.
De aanvraag is ingediend op 30 juni 2008. Verweerder heeft eerst op 9 februari 2017 een besluit genomen. In 2008 golden de bestemmingsplannen Katwoude 1988 en Gouwzee 1990 voor het perceel. In 2013 - derhalve hangende de procedure van behandeling van de aanvraag - is een nieuw bestemmingsplan in werking getreden, Buitengebied Waterland 2013 genaamd.
4.3
Als uitgangspunt geldt dat bij het nemen van een besluit op de aanvraag en vervolgens bij het nemen van een besluit op het bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt [1] . Aan een ten tijde van de indiening bij de gemeente van een bouwaanvraag nog wel, maar ten tijde van de beslissing daarop dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan mag echter, bij wijze van uitzondering op dat uitgangspunt, worden getoetst en een dergelijke aanvraag wordt ingewilligd indien ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan.
Niet is echter in geschil dat van een dergelijke situatie geen sprake is, nu het bouwplan in strijd was met de ten tijde van de aanvraag ter plekke vigerende bestemmingsplannen Katwoude 1988 en Gouwzee 1990.
4.4
Van belang voor de beoordeling is derhalve het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013. Ingevolge dit bestemmingsplan geldt voor het perceel alwaar het project is gepland, deels de bestemming 'Recreatie-Jachthaven 2' en deels de bestemming ‘Water'. De aanleg van (nieuwe) steigers, het vergroten van het aantal ligplaatsen ten behoeve van de jachthaven, het bouwen van het restaurant (gedeeltelijk), de aanleg van parkeerterreinen aan de oost- en westzijde en de te plaatsen golfbreker zullen volgens het plan worden gerealiseerd op gronden met de bestemming 'Water' en zijn daarmee, zo is op zichzelf niet in geschil, in strijd. Verder overstijgt de bouwhoogte van het havengebouw de maximale bouwhoogte en de drie plat afgedekte daken zijn in strijd met de eis dat er sprake moet zijn van een dakhelling tussen 25 en 65 graden.
De conclusie kan derhalve geen andere zijn dan dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Het betoog van eiseres dat het bouwplan “materieel” past in het bestemmingsplan, faalt dan ook.
5.1
Voor zover eiseres met haar stelling dat haar bouwplan materieel past in het bestemmingsplan bedoelt aan te voeren dat haar plan in overeenstemming is met de bedoeling van de planwetgever en met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd, geldt het volgende. Zoals hiervoor reeds is overwogen is verweerder niet bereid om voor het project vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, WRO te verlenen, omdat de uitbreiding van de jachthaven in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en de bewonersvariant. Verweerder wijst er daarbij op dat er naar zijn mening binnen de bestemming Recreatie – Jachthaven 2 voldoende uitbreidingsmogelijkheden zijn en wil daaraan zijn medewerking ook wel verlenen, maar dan moet eiseres haar plannen aanpassen.
Eiseres heeft tegenover de gemotiveerde stellingname van verweerder dat de afwijkingsbepalingen niet toereikend zijn om het bouwplan te realiseren, niet onderbouwd dat haar bouwplan uit 2008 geheel kan worden gerealiseerd als van de wijzigingsbepalingen ten volle gebruik zou worden gemaakt. De grond dat het bouwplan “materieel” zou passen in het geldende bestemmingsplan, treft in zoverre dus ook geen doel. Daarbij komt dat de wijzigingsbepalingen een bevoegdheid toekennen aan verweerder om van de planregels af te wijken, maar dat eiseres op zichzelf aan het bestaan van die regels nog geen aanspraak op afwijking van het bestemmingplan kan ontlenen. Voor het overige zou de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 19 WRO enige ruimte kunnen bieden om van de bestemmingsplanregels af te wijken, maar ook daarvoor geldt dat verweerder daar niet zonder meer toe is gehouden en eiseres niet zonder meer aanspraak heeft op een dergelijke vrijstelling. De rechtbank zal onderzoeken of het bestreden besluit in het licht van die vrijstellingsbevoegdheid toch geen stand kan houden.
5.2
De rechtbank leidt uit het Besluit van de Raad nummer 185B ‘procedure en bevoegdheden verdeling tussen Raad en college ten aanzien van bestemmingsplannen en Zelfstandige Project Procedures (ZPP) en beleidsregels’, dat verweerder na de zitting nog heeft overgelegd, af dat de gemeenteraad in 2005 zijn bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor de realisatie van een project in strijd met het bestemmingsplan ex artikel 19, eerste lid, WRO heeft gedelegeerd aan verweerder. Verweerder is derhalve bevoegd vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, WRO te verlenen dan wel te weigeren.
Artikel 19, eerste lid WRO, luidde voor zover van belang, als volgt:
De gemeenteraad kan (…) ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
5.3
Verweerder is niet bereid medewerking te verlenen aan het project door middel van het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO. Daartoe voert verweerder aan dat er binnen de gemeenteraad geen politiek draagvlak bestaat voor het project omdat de gemeenteraad de door eiseres voorgestane uitbreiding van de jachthaven te grootschalig vindt. Blijkens de motivering in het primaire besluit is verweerder van mening:
- dat het project onevenredig afbreuk doet aan de woonsituatie van omwonenden;
- dat niet kon worden vastgesteld wat het effect is van de aanleg van de golfbreker op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied Markermeer - IJmeer en;
- dat - zo begrijpt de rechtbank - niet kan worden vastgesteld of het project onevenredig afbreuk doet aan de natuurlijke en landschappelijk waarden.
De rechtbank heeft verweerder aldus begrepen dat gelet op het vorenstaande hij (ook) geen medewerking wil verlenen aan de in artikel 26.6 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid nu niet is voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarden.
5.4
Het besluit om voor een project (bouwen/gebruiken) al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechtbank kan een dergelijk besluit slechts terughoudend toetsen. De beoordeling is daarom beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren. Anders gezegd: slechts indien er sprake is van een weigeringsbesluit dat onmiskenbaar fout en onrechtmatig is omdat wordt uitgegaan van onjuiste feiten, de motivering onbegrijpelijk is of overigens in strijd wordt gehandeld met beginselen van behoorlijk bestuur, kan de rechtbank ingrijpen. Dat is in zaken als de onderhavige waarin de besluitvorming mede politiek van aard is, niet snel het geval omdat de gemeenteraad en in het verlengde daarvan verweerder een ruime beoordelingsmarge toekomt. In deze casus hebben de gemeenteraad en verweerder uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat alleen medewerking zal worden verleend aan uitbreiding van de jachthaven in afwijking van de regels van het bestemmingsplan indien het project voldoet aan de zogenoemde bewonersvariant. Geen onderwerp van debat is dat dat niet het geval is. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd, waarom dat standpunt de toetsing in rechte niet kan doorstaan. De enkele stelling dat zij reeds lang met de gemeente in gesprek is en verweerder, althans haar ambtelijke ondersteuning, heeft toegezegd medewerking aan uitbreidingsplannen te willen verlenen, is daarvoor niet voldoende, reeds omdat niet is gesteld of gebleken dat een duidelijke toezegging is gedaan dat medewerking zou worden verleend aan realisering van het bouwplan waarop de bouwaanvraag uit 2008 betrekking heeft.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen weigeren vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. De enkele aldus begrepen en niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat uitbreiding binnen de kaders van de bewonersvariant niet kan leiden tot een rendabele exploitatie, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond dat het bouwplan “materieel” in overeenstemming is met het bestemmingsplan en vrijstelling zou moeten worden verleend, treft ook aldus begrepen, dus geen doel.
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het advies van de commissie en het besluit op bezwaar niet op elkaar aansluiten omdat het advies niet de strekking heeft tot het ongegrond verklaren van de bezwaren.
6.2
De commissie heeft verweerder geadviseerd om met eiseres in overleg te treden. Aanleiding daarvoor was dat verweerder aan de commissie had aangegeven dat hij bereid was om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan indien het project voldoet aan de bewonersvariant zoals opgenomen in het coalitieakkoord en dat ook eiseres had aangegeven ‘bereid te zijn het plan qua maten aan te passen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid’. Blijkens het bestreden besluit heeft er vervolgens - in elk geval op 1 november 2018 - overleg plaatsgevonden tussen de verantwoordelijk wethouder met ambtelijke ondersteuning en eiseres en haar gemachtigde. Vervolgens heeft eiseres op 19 november 2018 verweerder in gebreke gesteld, waardoor verweerder zich genoodzaakt zag het overleg niet verder voort te zetten en op het bezwaar te beslissen.
6.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het advies niet de strekking had om de bezwaren ongegrond verklaren. Weliswaar heeft de commissie verweerder geadviseerd om nader in overleg te treden om de aanvraag te doen aanpassen zodat deze alsnog zou kunnen worden ingewilligd, maar uit de overige overwegingen van de commissie kan worden afgeleid dat de commissie verweerder volgde in zijn standpunt dat de aanvraag zoals die er lag, niet hoefde te worden ingewilligd en het bezwaar daarom geen doel trof. De commissie overweegt immers dat de aanvraag “ex nunc [is] getoetst aan het bestemmingsplan en geweigerd vanwege strijdigheid daarmee”. Verder concludeert de commissie dat eiseres niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding in bezwaar. Ook dat duidt erop dat dat de commissie het bezwaar niet gegrond achtte. Van een situatie dat verweerder – ontoereikend gemotiveerd – zou zijn afgeweken van het advies is derhalve geen sprake, zodat deze beroepsgrond ook geen doel treft.
7.1
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat in het bestreden besluit geen kostenbesluit is genomen.
7.2
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat eiseres met deze beroepsgrond precies bedoelt. Voor zover zij bedoelt, dat verweerder over proceskosten in bezwaar had moeten beslissen, mist de grond feitelijke grondslag, omdat de commissie- op goede gronden - tot afwijzing van toekenning van die kosten heeft geadviseerd, nu het primaire besluit niet is herroepen.
7.3
Voor zover eiseres heeft bedoeld er op te wijzen dat kosten (deskundigenkosten, advocaatkosten etc.) die zij tijdens de aanvraagfase heeft gemaakt, moeten worden vergoed, overweegt de rechtbank als volgt.
7.4
Eiseres heeft een overzicht overlegd van kosten die neerkomen op een totaalbedrag van € 185.868,70 aan door eiseres gemaakte kosten in de aanvraagfase.
7.5
De voorliggende procedure is ingeleid met een aanvraag om een bouwvergunning eerste fase. Deze aanvraag is bepalend voor de besluitvorming die daarop volgt. Die procedure zelf kent geen vergoedingsregeling waarop vergoeding van die kosten zou moeten worden vastgesteld en vergoed. Gelet op het destijds geldende artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet bezien in samenhang met artikel 44 van die wet, mag een bouwvergunning eerste fase slechts en moet deze worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met de bouwverordening, het bestemmingsplan dan wel met de redelijke eisen van welstand. Gelet op die bepaling is verweerder niet gehouden om in de ter toetsing voorliggende besluitvorming in te gaan op de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van door haar gemaakte kosten.
7.6
Verweerder heeft in de ‘Reactie op bezwaar’ wel erkend dat aan eiseres in het kader van de aanvraag een aantal onderzoeken is gevraagd die achteraf niet nodig bleken te zijn om een besluit te nemen en heeft zich bereid verklaard om de kosten van deze onderzoeken te vergoeden binnen de volgende kaders.
- Alleen onderzoekskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Dus geen advieskosten en ook geen kosten in verband met inzet directie en/of personeel.
- Alleen aanvullende onderzoeken die opgevraagd zijn door de gemeente, nadat een complete aanvraag om bouwvergunning is ingediend, komen voor vergoeding in aanmerking. Met andere woorden: de onderzoeken die opgesteld zijn vóór 30 juni 2008 niet.
- Eventuele onderzoeken die zijn verricht na het bekendmaken van het coalitieakkoord 2014 komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. Vanaf dat moment is eiseres bekend met het feit dat medewerking verleend wordt aan een plan dat voldoet aan het coalitieakkoord. Onderzoeken/stukken die daarmee in strijd zijn komen voor risico van eiseres, aldus verweerder.
7.7
De rechtbank gaat er vanuit dat vorenstaande toezegging gestand zal worden gedaan en dat in overleg met eiseres zal worden bepaald welke kosten binnen de door verweerder gestelde kaders voor vergoeding in aanmerking komen. Onderhavige procedure biedt echter geen ingang om op basis van die toezegging enige vaststelling te doen.
7.8
Indien en voor zover eiseres bedoeld heeft te verzoeken dat verweerder de kosten van eiseres van € 185.868,70 als schadevergoeding dient te vergoeden, wordt nog het volgende overwogen. Gelet op artikel 8.88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van de in dat artikel genoemde oorzaken, waaronder onrechtmatige of niet tijdige besluitvorming. Ingevolge artikel 8:89, tweede lid, Awb is de bestuursrechter in zaken als de onderhavige echter slechts bevoegd tot zodanige veroordeling voor zover de gevraagde schadevergoeding ten hoogste € 25.000,-- bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente. Gelet op deze bepaling is de rechtbank in dit geval, als bestuursrechter, onbevoegd over een verzoek tot schadevergoeding te oordelen gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag. Het vorenstaande heeft ook te gelden voor zover eiseres een schadepost opvoert van 1,4 miljoen euro als gevolg van niet gerealiseerde meerwaarde omdat de gewenste uitbreiding van de jachthaven er niet komt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AD9423).