ECLI:NL:RBNHO:2021:2287
Rechtbank Noord-Holland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 door luchtvaartmaatschappij na eerdere veroordeling
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht Polski Linie Lotnicze “LOT” SA (hierna: Lot) en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft (hierna: Lufthansa). Lot had een vordering ingesteld tegen Lufthansa op basis van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 261/2004, nadat zij in een eerdere procedure was veroordeeld tot betaling van compensatie aan passagiers. De zaak betreft een vlucht die op 3 augustus 2014 had moeten plaatsvinden, maar waarvoor de passagiers compensatie hebben geëist. Lot had de compensatie aan de passagiers betaald en vorderde nu deze kosten terug van Lufthansa, de uitvoerende luchtvaartmaatschappij.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet tijdig een vordering tegen haar hadden ingesteld, waardoor de vordering zou zijn verjaard op grond van artikel 8:1835 BW. De kantonrechter oordeelde echter dat de vordering van Lot op basis van artikel 13 van de Verordening niet onder de vervaltermijn van artikel 8:1835 BW valt. De rechter concludeerde dat Lufthansa wel degelijk gehouden was tot betaling van de compensatie aan Lot, omdat zij de vlucht had uitgevoerd en de passagiers recht hadden op compensatie.
De kantonrechter heeft de vordering van Lot tot betaling van € 800,00 aan compensatie en de daarover gevorderde wettelijke rente toegewezen. Daarnaast zijn de proceskosten voor rekening van Lufthansa gesteld, omdat deze grotendeels ongelijk kreeg in de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kantonrechter heeft de vordering van Lot voor het overige afgewezen.