ECLI:NL:RBNHO:2021:2287

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
6673282 \ CV EXPL 18-1391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 door luchtvaartmaatschappij na eerdere veroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht Polski Linie Lotnicze “LOT” SA (hierna: Lot) en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft (hierna: Lufthansa). Lot had een vordering ingesteld tegen Lufthansa op basis van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 261/2004, nadat zij in een eerdere procedure was veroordeeld tot betaling van compensatie aan passagiers. De zaak betreft een vlucht die op 3 augustus 2014 had moeten plaatsvinden, maar waarvoor de passagiers compensatie hebben geëist. Lot had de compensatie aan de passagiers betaald en vorderde nu deze kosten terug van Lufthansa, de uitvoerende luchtvaartmaatschappij.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet tijdig een vordering tegen haar hadden ingesteld, waardoor de vordering zou zijn verjaard op grond van artikel 8:1835 BW. De kantonrechter oordeelde echter dat de vordering van Lot op basis van artikel 13 van de Verordening niet onder de vervaltermijn van artikel 8:1835 BW valt. De rechter concludeerde dat Lufthansa wel degelijk gehouden was tot betaling van de compensatie aan Lot, omdat zij de vlucht had uitgevoerd en de passagiers recht hadden op compensatie.

De kantonrechter heeft de vordering van Lot tot betaling van € 800,00 aan compensatie en de daarover gevorderde wettelijke rente toegewezen. Daarnaast zijn de proceskosten voor rekening van Lufthansa gesteld, omdat deze grotendeels ongelijk kreeg in de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kantonrechter heeft de vordering van Lot voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6673282 \ CV EXPL 18-1391
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Polski Linie Lotnicze “LOT” SA
gevestigd te Warschau (Polen), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
eiseres
verder te noemen: Lot
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. H. van der Giessen-Wielhouwer thans mrs G.W. Oreel en T.A. Uildriks
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
verder te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
Lot heeft bij dagvaarding van 15 februari 2018 een vordering tegen Lufthansa ingesteld en daarbij tevens een incidentele vordering tot voeging ingediend. Lufthansa heeft schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak en het incident.
1.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 februari 2018 de incidentele vordering afgewezen.
1.3.
Lot heeft vervolgens schriftelijk gereageerd in de hoofzaak, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[passagier 1] en [passagier 2] (hierna: de passagiers) hebben een vlucht geboekt waarmee zij op 3 augustus 2014 zouden worden vervoerd van Sint Petersburg via Frankfurt naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
Lufthansa was de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van de vlucht.
2.3.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 juli 2016 een vordering ingesteld tegen Lot. Lot is niet verschenen, waarna Lot bij verstekvonnis is veroordeeld in het gevorderde.
2.4.
Lot is bij dagvaarding van 11 december 2017 in verzet gekomen van het verstekvonnis.
2.5.
Bij vonnis van 13 februari 2019 is het verzet gedeeltelijke grond verklaard en is het verstekvonnis van 9 november 2016 vernietigd. Lot is vervolgens veroordeeld tot betaling van € 800,00 aan compensatie aan de passagiers te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2014 tot de dag van de gehele betaling en de proceskosten van de verstekprocedure en verzetprocedure.

3.De vordering

3.1.
Lot vordert dat de kantonrechter Lufthansa bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan Lot van al hetgeen Lot aan de passagiers op basis van de gerechtelijke uitspraak dient te betalen, inclusief wettelijke rente en de proceskosten van de hoofdzaak en om Lufthansa te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Lot legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij door de passagiers is gedagvaard om op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) compensatie te voldoen. Bij verstekvonnis is Lot veroordeeld waarna zij in verzet is gekomen. De kantonrechter heeft het verzet vervolgens gedeeltelijk gegrond verklaard en het verstekvonnis vernietigd, waarna de vordering tot compensatie opnieuw is toegewezen. Lufthansa was de contractuele vervoerder en de feitelijke vervoerder van de vlucht. Lufthansa heeft dan ook de vlucht geannuleerd. Daarmee is sprake van een situatie als omschreven in artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek (BW), te weten de situatie dat op ieder van twee of meer entiteiten een verplichting tot vergoeding van schade rust. Op grond van artikel 13 van de Verordening heeft Lot recht op vergoeding dan wel schadeloosstelling door Lufthansa van hetgeen waartoe Lot is veroordeeld.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat de vlucht van de passagiers door haar is uitgevoerd. De passagiers waren hiervan op de hoogte en hebben in eerste instantie Lufthansa aangeschreven ten aanzien van de compensatie. Lot is alleen de ticket uitgevende luchtvaartmaatschappij en heeft niet te maken gehad met de (feitelijke) uitvoering van de vluchten. De passagiers hebben dan ook ten onrechte Lot betrokken in een procedure en het gewezen vonnis is onjuist. Op grond van artikel 8:1835 BW geldt echter een vervaltermijn van twee jaren. Dat betekent dat indien de passagiers een vordering jegens Lufthansa zouden hebben willen instellen, de passagiers dat uiterlijk op 4 augustus 2016 hadden moeten doen. Toewijzing van de vordering van Lot jegens Lufthansa zou betekenen dat Lufthansa wordt betrokken in een procedure en met de passagiers te maken zou krijgen, terwijl de passagiers Lufthansa niet tijdig in een procedure hebben betrokken en daarmee geen rechtsmiddelen hebben om betaling van Lufthansa te vorderen. Daarnaast is Lufthansa niet in de gelegenheid gesteld om zich inhoudelijk te verweren tegen de vordering van de passagiers en is het beroep van Lufthansa op buitengewone omstandigheden niet beoordeeld.
4.2.
Voorts voert Lufthansa aan dat artikel 13 van de Verordening niet is bedoeld voor de situatie dat de passagiers de verkeerde luchtvaartmaatschappij in rechte betrekt en de rechtbank de vordering toch toewijst. Op grond van artikel 6:102 BW bestaat er tevens geen betalingsverplichting aangezien Lufthansa een beroep heeft gedaan op buitengewone omstandigheden en er geen vonnis is gewezen waaruit volgt dat Lufthansa compensatie moet betalen aan de passagiers. Lot mag de gevolgen van het - onjuiste - vonnis niet op Lufthansa verhalen.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of Lufthansa op grond van artikel 13 van de Verordening gehouden is tot betaling van het bedrag waartoe Lot bij vonnis is veroordeeld. In artikel 13 van de Verordening staat:
In gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert compensatie betaalt of aan de overige verplichtingen voldoet die krachtens deze verordening op haar rusten, mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht om volgens het geldend recht compensatie te verlangen van enige persoon, inclusief derden. Deze verordening beperkt met name geenszins het recht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om terugbetaling te eisen van een touroperator of enige andere persoon waarmee de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft. Ook mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht van een touroperator of een andere derde partij dan een passagier met wie een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft, om volgens de relevante rechtsregels, terugbetaling of compensatie te verlangen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.2.
Lufthansa heeft uitvoerig betoogd dat alleen de uitvoerende luchtvaartmaatschappij, in casus Lufthansa, gehouden is om compensatie te voldoen. Op grond van de vervaltermijn als bedoeld in artikel 8:1835 BW kunnen de passagiers en daarmee ook Lot echter de compensatie niet meer op Lufthansa verhalen, aldus Lufthansa.
5.3.
De Verordening voorziet niet in termijnen voor het instellen van vorderingen bij nationale rechtbanken. Dit valt onder de nationale wetgeving. Op grond van artikel 8:1835 BW vervalt iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer door verloop van twee jaar. De termijn vangt aan de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaartvoertuig ter bestemming, of de dag waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of van de onderbreking van het luchtvervoer. Een vervaltermijn kan anders dan een verjaringstermijn niet worden gestuit. Lufthansa voert aan dat toepassing van de laatste volzin van artikel 13 van de Verordening in casu in strijd is met artikel 8:1835 BW. Dit zou echter betekenen dat indien passagiers tot het laatste moment - maar tijdig - een vordering instellen dan wel wanneer het vorderingsrecht dusdanig laat is vastgesteld dat een termijn van twee jaar is verlopen er geen verhaalsmogelijkheden meer zijn op derden. Dit zou een beperking van het verhaalrecht betekenen welke juist door het artikel wordt uitgesloten. Daarnaast geldt artikel 8:1835 BW alleen voor overeenkomsten van luchtvervoer. Artikel 13 van de Verordening ziet niet slechts, zoals ook door Lufthansa is geschetst, op overeenkomsten van luchtvervoer. Gedacht kan worden aan de situatie dat een vlucht vertraagd wordt uitgevoerd, vanwege schade aan het toestel ontstaan door derden. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de touroperator de passagiers te laat heeft ingelicht waardoor zij hun vlucht missen. Het artikel geeft de mogelijkheid om het betaalde bedrag aan compensatie te verhalen bij derden. Naar het oordeel van de kantonrechter valt een vordering ingesteld op grond van artikel 13 van de Verordening dan ook niet onder de genoemde vervaltermijn die is opgenomen in artikel 8:1835 BW.
5.4.
Anders dan Lufthansa aanvoert is evenmin gebleken dat artikel 13 van de Verordening niet voor onderhavige situatie is bedoeld. Uit artikel 13 van de Verordening volgt uitdrukkelijk dat het voor een derde partij met wie de uitvoerende luchtvaartmaatschappij een overeenkomst heeft mogelijk is om terugbetaling of compensatie te verlangen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Niet in geschil is dat Lot de ticket uitgevende luchtvaartmaatschappij is geweest en dat zij de compensatie heeft voldaan. Het artikel stelt verder geen voorwaarden.
5.5.
Lufthansa betoogt voorts dat zij door het verloop van de procedure niet in staat is geweest zich inhoudelijk te verweren tegen de vordering van de passagiers met een beroep op buitengewone omstandigheden. Lot heeft in de procedure tussen Lot en de passagiers een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden dat als onvoldoende onderbouwd is verworpen. Gesteld noch gebleken is dat een beroep van Lufthansa op buitengewone omstandigheden tot een ander oordeel zou hebben geleid. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Lot ten aanzien van het compensatiebedrag ter hoogte van € 800,00 en de daarover gevorderde wettelijke rente zal toewijzen.
5.6.
Lot vordert tevens de proceskosten die zij op grond van het gewezen vonnis dient te voldoen. Aan Lufthansa kan echter niet worden verweten dat de passagiers Lot hebben betrokken in een gerechtelijke procedure. Evenmin kan aan Lufthansa worden verweten dat aan Lot in eerste instantie verstek is verleend en dat Lot heeft nagelaten tijdig een incidentele vordering tot vrijwaring in te stellen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de proceskosten die zijn vastgesteld bij vonnis van 13 februari 2019 voor rekening van Lot moeten blijven.
5.7.
De proceskosten in de onderhavige procedure komen voor rekening van Lufthansa, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van Lufthansa, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Lot worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan Lot van hetgeen waartoe Lot veroordeeld is bij vonnis van deze rechtbank van 13 februari 2019 (zaaknr./rolnr. 6675443/ CV EXPL 18-1411) ten aanzien van de compensatie ter hoogte van € 800,00 met de daarover toegewezen wettelijke rente.
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Lot tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 98,01;
griffierecht € 119,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van € 63,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter