ECLI:NL:RBNHO:2021:2281

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8237996 \ CV EXPL 19-19710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie luchtverkeersvertraging en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Belgrado op 26 augustus 2019. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht had meer dan drie uur vertraging opgelopen, en de passagiers stelden dat de vervoerder hen compensatie verschuldigd was.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk onweer en regen in München, waardoor de luchtverkeersleiding meerdere keren het slot voor de vlucht had gewijzigd. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging niet te vermijden was, en dat de instructies van de luchtverkeersleiding opgevolgd moesten worden. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers niet in hun recht stonden en wees de vordering af.

De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk kregen. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 17 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8237996 \ CV EXPL 19-19710
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Servië)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Franz Josef Strauss Airport, München naar Belgrad Nikola Tesla Airport, Belgrado op 26 augustus 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.1.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Belgrado zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers in repliek hebben gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 07:52 uur, met negen uur vertraging, in Belgrado zijn aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en zij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagiers op de eindbestemming.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar München zonder vertraging is uitgevoerd. De aansluitende vlucht van München naar Belgrado stond gepland om 19:05 uur UTC te vertrekken. Om 17:05 uur UTC trok de luchtverkeersleiding echter het slot in en verving die voor een slot om 20:00 uur UTC. Vervolgens werd het slot nog meerdere maken gewijzigd tot uiteindelijk een slot van 04:34 uur UTC, de volgende dag, is opgelegd. In de avond was er sprake van regen en onweer in München. Tijdens onweer mag personeel niet aan het vliegtuig werken, omdat de bliksem te gevaarlijk is. In verband met de weersomstandigheden in München en de opgeschorte grondafhandeling was er voor de nachtsluiting in München geen vertrek mogelijk, aldus de vervoerder. Het opleggen van een nieuw slot betreft een directe instructie van luchtverkeersbeheer aan de bemanning van de vlucht die moet worden opgevolgd. De vervoerder moet de instructie opvolgen ongeacht de reden.
4.4.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht. Het betreft een besluit die specifiek was gericht aan het toestel waarmee de vlucht is uitgevoerd wegens vertragingscode 81 (
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Gesteld nog gebleken is dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzicht. Deze omstandigheden kunnen dan ook worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden. Dat andere vluchten gepland omstreeks hetzelfde tijdstip wel zijn uitgevoerd vanuit München maakt dit niet anders. Een nieuw slot is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder moet de instructie van de luchtverkeersleiding opvolgen. De vervoerder heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om maatregelen te nemen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter