In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Korean Air Lines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Seoul op 7 september 2019. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.800,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Korean Air, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de tyfoon Ling Ling die op dat moment boven Seoul woedde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering voor zover zij hun minderjarige kind vertegenwoordigen, en dat de vervoerder niet verplicht is tot compensatie indien deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd van de slechte weersomstandigheden en dat deze omstandigheden de tijdige uitvoering van de vlucht hebben verhinderd. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en de proceskosten werden aan hen opgelegd.