ECLI:NL:RBNHO:2021:2255

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
21 maart 2021
Zaaknummer
15-170323-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor gewelddadige afpersing in vereniging bij seksafspraak

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewelddadige afpersing in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 24 juni 2020 te Hippolytushoef, waar de aangever, die naar de woning was gegaan voor een afspraak met een prostituee, werd vastgebonden, mishandeld en bedreigd met een mes. De verdachte en zijn mededaders dwongen de aangever om persoonlijke gegevens en geld af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 8 maart 2021 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van afpersing in vereniging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onbetrouwbare verklaringen van de aangever.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing. De verklaringen van de aangever werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan afpersing, waarbij hij de aangever had geslagen, vastgebonden en gedwongen om geld over te maken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde diefstal met geweld, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de afpersing materiële en immateriële schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoording had afgelegd voor zijn handelen en dat zijn gedrag ernstige gevolgen had gehad voor de aangever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-170323-20 (P)
Uitspraakdatum: 22 maart 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [..],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Funke Kupper, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2020 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [de aangever] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de naam en het woonadres van die [de aangever] , en/of de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 300 euro en/of 750 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [de aangever] of aan een derde, te weten aan [de getuige] toebehoorde, door:
- de polsen en/of handen en/of armen en/of benen en/of voeten van die [de aangever] met tape aan/bij elkaar te binden/vast te maken, en/of (vervolgens)
- met (gebalde) hand(en) en/of een riem op/in/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of stompen, en/of (vervolgens)
- aan die [de aangever] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) voor te houden/te tonen en/of (daarbij) toe te voegen dat die [de aangever] zou worden gestoken als hij niet zou luisteren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- zich naar de woning (gelegen aan [[xx]] ) van die [de aangever] en/of [de getuige] te begeven en/of
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en/of na te gaan of die [de aangever] daar woonachtig is, en/of
- een betaalverzoek (te weten een Tikkie) naar (de mobiele telefoon van) die [de aangever] te versturen en/of
- zijn, verdachtes, bankrekening beschikbaar te stellen (zodat die [de aangever] via het betaalverzoek het geld kon overmaken),
en/of
hij op of omstreeks 24 juni 2020 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (te weten 300 euro en/of 750 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [de aangever] en/of [de getuige] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, hij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- de polsen en/of handen en/of armen en/of benen en/of voeten van die [de aangever] met tape aan/bij elkaar te binden/vast te maken, en/of (vervolgens)
- met (gebalde) hand(en) en/of een riem op/in/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of stompen, en/of (vervolgens)
- aan die [de aangever] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) voor te houden/te tonen en/of (daarbij) toe te voegen dat die [de aangever] zou worden gestoken als hij niet zou luisteren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- zich naar de woning (gelegen aan [[xx]] ) van die [de aangever] en/of [de getuige] te begeven en/of
- ( vervolgens) bij die woning aan te bellen en/of na te gaan of die [de aangever] daar woonachtig is, en/of
- een betaalverzoek (te weten een Tikkie) naar (de mobiele telefoon van) die [de aangever] te versturen en/of
- zijn, verdachtes, bankrekening beschikbaar te stellen (zodat die [de aangever] via het betaalverzoek het geld kon overmaken).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van (kort gezegd) afpersing in vereniging (het eerste cumulatieve/alternatieve feit). Van de verweten diefstal met (bedreiging met) geweld (het tweede cumulatieve/alternatieve feit) moet de verdachte volgens de officier van justitie worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit. De verklaringen van de aangever zijn zodanig onduidelijk en inconsistent, dat deze onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Als gevolg hiervan kan, bij gebrek aan ander bewijs, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte als medepleger een bijdrage heeft geleverd aan de verweten afpersing of diefstal met (bedreiging met) geweld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt verweten dat hij zich op 24 juni 2020 in een woning in Hippolytushoef samen met een of meer anderen als medepleger heeft schuldig gemaakt aan afpersing en/of diefstal met (bedreiging met) geweld van de aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat op basis van de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat bij het begaan van het misdrijf sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader(s). Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte (één van) de verweten feiten als medepleger heeft begaan, moet de rechtbank verder vaststellen of hij daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Bewijsverweer: betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Op 24 juni 2020 vond rond het einde van de ochtend een geweldsincident plaats in een woning in Hippolytushoef. De aangever kwam naar de betreffende woning voor een afspraak met een prostituee, met het online account ‘ [[sc]] ’. Daar aangekomen werd hij echter vastgebonden, mishandeld en bedreigd met een mes. Vrijwel direct na het incident heeft de aangever aan de politie melding gedaan van wat er in de woning was gebeurd. Vervolgens heeft hij diezelfde middag aangifte gedaan. De aangever heeft de politie op 25 en 28 juni 2020 aanvullende informatie over het incident gegeven. Op 14 en 16 juli 2020 is hij nader gehoord.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat er op onderdelen verschillen zijn aan te wijzen in de verklaringen van de aangever. Dit heeft vooral betrekking op de omstandigheid dat de aangever bepaalde informatie pas in tweede, derde of zelfs vierde instantie met de politie heeft gedeeld, zoals de informatie over zijn eerdere (telefonische) contacten met de betreffende prostituee en dat hij tijdens het incident door één van de daders is gefilmd en is gedwongen om op film te verklaren naar de woning te zijn gekomen voor seks met een minderjarig meisje. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank hierin echter geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever.
Hoewel de verklaringen op onderdelen niet (geheel) gelijkluidend zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen daarmee als onbetrouwbaar terzijde zouden moeten worden gelegd en niet kunnen bijdragen aan het wettig bewijs voor de verweten afpersing. Tegenover de hiervoor bedoelde verschillen staat namelijk dat de verklaringen van de aangever in grote lijnen en op diverse significante punten overeenkomen en elkaar op die punten aanvullen. De kern van de verklaringen is dat, toen de aangever bij de woning aankwam, ‘ [[sc]] ’ hem meenam naar een vliering van de woning, waar hij vervolgens werd geslagen, werd vastgebonden, door zowel een man als ‘ [[sc]] ’ met een mes werd bedreigd en werd gedwongen om persoonlijke gegevens en geld af te geven. De aangever heeft hierover van meet af aan consistent verklaard. Dat de aangever op latere momenten aanpassingen en aanvullingen heeft gegeven op zijn eerste verklaringen, plaatst de rechtbank enerzijds in de sleutel van de gebleken impact die het incident op de aangever heeft gehad, waardoor hij zich gaandeweg meer details kan hebben herinnerd. Anderzijds speelt mee de schaamte die de aangever heeft gevoeld met betrekking tot de reden voor zijn aanwezigheid in de woning (de afspraak met de prostituee, naar later gebleken niet de eerste keer) en de aard van de door hem onder dwang gedane uitlatingen op film.
Bij de beoordeling van de verklaringen van de aangever betrekt de rechtbank verder dat zij in de stukken geen steun ziet voor de lezing van de verdediging dat de aangever in werkelijkheid naar de woning was gekomen voor seks met een minderjarig meisje en dat hij daarover en over de reden voor, en het verloop van, het gewelddadige incident zou hebben gelogen. Deze lezing is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Ook hierin ziet de rechtbank dus geen reden om aan de betrouwbaarheid van de aangever te twijfelen. Ook het feit dat de aangever het telefoonnummer en berichten van ‘ [[sc]] ’ uit zijn mobiele telefoon heeft verwijderd, raakt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van de aangever niet, omdat dit gedrag geacht kan worden te passen bij het gebruikelijke gedrag van iemand die heimelijk een prostituee bezoekt. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van de aangever, anders dan de lezing van de verdachte, steun vindt in het bij de aangever geconstateerde letsel en de verklaring van getuige [[B.]] .
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de tussenconclusie dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te oordelen dat de verklaringen van de aangever niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs.
Medeplegen
Dit stelt de rechtbank vervolgens voor de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte bij de verweten afpersing betrokken is geweest en daaraan als medepleger een bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan de afpersing van de aangever en dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders is komen vast te staan. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de aangever op de vliering van de woning heeft geslagen, vastgebonden, bedreigd met een mes, gefilmd en hem heeft gedwongen om persoonlijke gegevens en geld af te geven, namelijk een contant geldbedrag van € 300,-. De verdachte heeft de woning daarna verlaten, terwijl de aangever ondertussen onder toezicht van onder andere de medeverdachte vastgebonden op de vliering achterbleef. Samen met een ander is de verdachte vervolgens naar het onder dwang afgegeven woonadres van de aangever gegaan, waar zij zijn gezien door de vrouw van de aangever. Bij terugkomst in de woning heeft de verdachte de aangever een foto van zijn huis laten zien en gezegd dat hij via een betaalverzoek (een zogenoemd Tikkie) een geldbedrag van € 750,- moest overmaken. Dat geldbedrag heeft de aangever die dag na zijn vrijlating via een Tikkie van de medeverdachte naar de bankrekening van de verdachte overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat met al deze gedragingen de bijdrage van de verdachte aan de afpersing van zodanig significant gewicht is geweest, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De alternatieve lezing van de verdachte over de toedracht van het geweldsincident, inhoudend dat niet hij, maar juist de aangever de agressor was, waartegen de verdachte zich zou hebben verdedigd, wordt wegens het ontbreken van aannemelijkheid verworpen. Die lezing vindt geen steun in de stukken. Hierbij kent de rechtbank ook betekenis toe aan het feit dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij, via een Tikkie, van de aangever het geldbedrag van € 750,- op zijn bankrekening heeft ontvangen. Ook heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor (kort gezegd) de aanwezigheid van zijn DNA in de bemonstering van het spoor op het uiteinde van de tape waarmee de aangever was vastgebonden. Dat zijn DNA op deze plaats op de tape is terechtgekomen middels secundaire overdracht via de huid of kleding van de aangever zelf of goederen op de vliering, zoals door de verdediging is geopperd, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank het eerste cumulatieve/alternatieve feit, de afpersing in vereniging, bewezen acht.
De rechtbank acht het tweede cumulatieve/alternatieve feit, het in vereniging plegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het eerste cumulatieve/alternatieve feitheeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 24 juni 2020 te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [de aangever] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de naam en het woonadres van die [de aangever] , en de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten 300 euro en 750 euro, dat geheel of ten dele aan die [de aangever] of aan een derde, te weten aan [de getuige] , toebehoorde, door:
- de polsen en/of handen en benen en voeten van die [de aangever] met tape bij elkaar te binden en
- met gebalde handen en een riem tegen het hoofd en het lichaam van die [de aangever] te slaan en stompen en
- aan die [de aangever] een mes dreigend voor te houden en toe te voegen dat die [de aangever] zou worden gestoken als hij niet zou luisteren en
- zich naar de woning gelegen aan [[xx]] van die [de aangever] en die [de getuige] te begeven en
- een betaalverzoek, te weten een Tikkie, naar de mobiele telefoon van die [de aangever] te versturen en
- zijn, verdachtes, bankrekening beschikbaar te stellen, zodat die [de aangever] via het betaalverzoek het geld kon overmaken.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van het bewezen geachte feit en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij bewezenverklaring van één van de verweten feiten, verzocht om acht te slaan op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit zou zijn gepleegd en gelet hierop, alsmede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 24 juni 2020 heeft de verdachte samen met een of meer anderen de aangever in een woning in Hippolytushoef afgeperst. De aangever is die dag naar de woning gegaan voor een afspraak met een prostituee. Daartoe had de aangever een afspraak gemaakt met de medeverdachte. Aangekomen bij de woning werd de aangever naar een vliering van de woning gebracht, waar hij (onder andere) met een riem is geslagen, vastgebonden en bedreigd met een mes. Vervolgens is hij enige tijd in de woning vastgehouden. De daders hebben zich zodanig gewelddadig gedragen, dat een voor de aangever zeer bedreigende en angstige situatie is ontstaan en hij is gedwongen om zijn persoonlijke gegevens en geld af te staan. Ook is de aangever door de verdachte gedwongen om op film te verklaren dat hij naar de woning was gekomen voor een seksafspraak met een minderjarig meisje. Het filmpje met die onware mededeling is na het incident op het internet verspreid en tevens in zijn persoonlijke omgeving terecht gekomen, wat erg vernederend is geweest voor de aangever en grote gevolgen heeft gehad en nog zal hebben voor hem en zijn gezin.
De daders hebben klaarblijkelijk gehandeld volgens een vooropgezet plan om de aangever naar de woning te lokken en hem op verwerpelijke wijze geld afhandig te maken. Hierbij hebben zij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Het is duidelijk dat een dergelijk geval van dwang, bedreiging en geweld, gepleegd in een woning waaruit het slachtoffer niet kan vertrekken, naast fysieke ook psychisch nadelige gevolgen kan veroorzaken. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring die namens de aangever op de zitting is voorgedragen. De rechtbank rekent de verdachte dat zwaar aan. Het handelen van verdachte was kennelijk enkel gericht op geldelijk gewin, zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen daarvan voor de aangever en zijn gezin.
Gelet op de aard en ernst van dit feit en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, alsmede het bepaalde in de artikelen 317 en 312 lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in combinatie met artikel 22b lid 1 Sr, acht de rechtbank alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijdrage die de verdachte aan het bewezenverklaarde heeft geleverd, zoals die hiervoor onder 3.3. is omschreven en uit de bewijsmiddelen volgt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur en de modaliteit van die straf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 8 maart 2021 heeft verklaard en zoals die uit de reclasseringsrapporten van 2 juli 2020 en 1 september 2020 blijken.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel van zijn strafblad van 15 februari 2021 blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onherroepelijk is veroordeeld voor verschillende zwaardere (gewelds)delicten, waaronder afpersing, maar ook mensenhandel, pedoseksuele delicten en mishandeling, zij het dat dit oudere veroordelingen betreft. De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte in haar oordeel betrokken dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen tot nieuw en ernstig strafbaar gedrag is gekomen.
Uit onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte blijkt dat hij zich ten tijde van het begaan van de afpersing vermoedelijk bezighield met het regelen van werk voor meisjes die in de prostitutie of de escort werken en ook dat hij hen daartoe overhaalt. De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging betrokken dat de verdachte bij het vooropgezette plan om de aangever te beroven of af te persen een kwetsbare jonge vrouw, de medeverdachte, heeft betrokken die de daartoe benodigde afspraak met de aangever heeft gemaakt. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Uit de proceshouding van de verdachte blijkt verder niet dat hij volledige verantwoording heeft willen afleggen voor zijn handelen of dat hij het laakbare daarvan inziet. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van drie jaren op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden voor strafmatiging of voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft tegen de verdachte en de medeverdachte een vordering ingediend tot betaling van € 44.773,17 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens de materiële schade (€ 18.773,17) en de immateriële schade (€ 26.000,- ) die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
reiskosten en parkeerkosten voor bezoeken bij de Arboarts ad € 177,36;
advocaatkosten ad € 3.994,02;
reiskosten voor behandelingen bij [[PHN]] ad € 61,62;
reiskosten en parkeerkosten voor groepstherapie ad € 289,22;
eigen risico 2020 ad € 839,- en 2021 ad € 385,-;
kosten [[MNZ]] ad € 92,84;
gemist inkomen ad € 10.000,-;
kosten beveiliging huis ad € 1.664,16;
kosten aanschaf tijdelijke telefoon ad € 30,97;
afgestaan geldbedrag ad € 300,-;
reiskosten prostituee ad € 50,- en betaalverzoek afpersers ad € 750,-;
reiskosten naar de rechtbank en parkeerkosten ad € 138,98.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering, na matiging van de materiële schadeposten 7 (tot € 6.500,-), 11 (tot € 750,-) en 12 (tot € 70,-) en de geleden immateriële schade (tot € 10.000,-), zal toewijzen tot een bedrag van € 25.154,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair bepleit dat de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij, vanwege de omvang en de complexiteit daarvan, alsmede het late tijdstip van indiening, een te grote belasting voor dit strafproces oplevert en heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman enkele schadeposten betwist en verzocht de gestelde immateriële schade fors te matigen.
De rechtbank overweegt over als volgt.
Schadepost 1: kosten voor bezoeken bij de Arboarts
De benadeelde partij heeft onder schadepost 1 vergoeding gevorderd van de reis- en parkeerkosten die hij heeft gemaakt voor bezoeken bij de Arboarts in het kader van sociaal-medische begeleiding. Deze vier bezoeken hebben plaatsgevonden op verzoek van de werkgever van de aangever. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij daartoe gemaakte kosten in beginsel voor rekening komen van zijn werkgever en dus door de werkgever zouden moeten worden vergoed. De reis- en parkeerkosten kunnen daarom, zonder nadere toelichting, niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. De benadeelde partij zal voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Schadeposten 3, 4, 5 en 6: kosten en betaald eigen risico voor behandelingen
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij als gevolg van het gepleegde feit zodanig psychisch letsel heeft bekomen, dat hij hierdoor materiële- en immateriële schade heeft geleden. Ook daarvan heeft hij vergoeding gevorderd, namelijk, voor zover hier relevant, vergoeding van de kosten die hij voor het volgen van behandelingen heeft gemaakt (ad 3, 4 en 6) en het eigen risico dat hij zijn zorgverzekeraar in verband met die behandelingen heeft betaald of nog zal moeten betalen (ad 5). De rechtbank is, vooruitlopend op de beoordeling van de gestelde immateriële schade, van oordeel dat voldoende met stukken is onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit zodanige psychische schade heeft bekomen, dat behandeling daarvan noodzakelijk was en dat de benadeelde partij daartoe kosten heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. Deze posten zullen daarom worden toegewezen.
Schadepost 7: gemist inkomen
De benadeelde partij heeft onder schadepost 7 gesteld dat hij als gevolg van het gepleegde feit en de psychische schade die daaruit voortvloeit, nog steeds niet volledig kan werken en ook voorlopig niet volledig zal kunnen werken. De benadeelde partij heeft in zijn slachtofferverklaring toegelicht dat hij vooralsnog slechts drie uren per dag werkt; thuis en op regelmatige tijden. Hierdoor is sprake van een structurele inkomensdaling en het mislopen van toeslagen, waarvan de benadeelde partij vergoeding heeft gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering en de daartoe ter onderbouwing overgelegde stukken voldoende blijkt dat de benadeelde partij een bruto uitkering van € 2.400,- is misgelopen, waarvan de vergoeding van netto € 1.200,- wordt gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat het mislopen van dit bedrag kan worden aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. De rechtbank zal daarom de vergoeding van dit bedrag toewijzen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat ook voldoende is onderbouwd, in het bijzonder met het schrijven van de werkgever van de aangever, dat de aangever als gevolg van het gepleegde feit maandelijks een ploegentoeslag van € 541,27 misloopt. Gelet op de onderbouwing van de vordering acht de rechtbank vergoeding van deze misgelopen toeslag tot en met deze maand billijk. De rechtbank zal daarom wat betreft deze schadepost ook vergoeding van een bedrag van € 4.871,43 toewijzen (9 x € 541,27).
Naar het oordeel van de rechtbank levert de beoordeling van het overige deel van de schadepost zonder nadere onderbouwing, vanwege de omvang en complexiteit daarvan en het feit dat sprake is van toekomstige schade, een te grote belasting op voor dit strafproces. Daarom zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadepost 8: kosten beveiliging huis
De benadeelde partij heeft onder schadepost 8 vergoeding gevorderd van de kosten die hij na het gepleegde feit heeft gemaakt ter beveiliging van zijn huis. De beveiligingsmaatregelen die de benadeelde partij heeft getroffen, betreffen het plaatsen van rolluiken, een camera en een videodeurbel en het aanschaffen van een rookmelder en bewegingsmelder. Bij de beoordeling van deze schadepost komt in het bijzonder betekenis toe aan de omstandigheid dat de benadeelde partij onder dwang zijn woonadres heeft moeten opgeven, waarna de daders naar zijn huis zijn gegaan om daarvan een foto te maken en deze vervolgens aan de benadeelde partij te laten zien voordat hij weer werd vrijgelaten. Mede gelet hierop gaat het naar het oordeel van de rechtbank om kosten die in een zodanig verband staan met het gepleegde feit, dat deze aan de daders, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de door hen veroorzaakte psychische schade, als een rechtstreeks gevolg van dat feit kunnen worden toegerekend. De kosten zijn verder in redelijkheid gemaakt en de omvang daarvan acht de rechtbank ook redelijk. Dit betekent dat de rechtbank deze kosten aanmerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. Deze schadepost zal daarom worden toegewezen.
Schadepost 9: kosten aanschaf tijdelijke telefoon
De benadeelde partij heeft onder schadepost 9 vergoeding gevorderd van de kosten die hij heeft gemaakt voor de aanschaf van een tijdelijke mobiele telefoon, toen zijn eigen mobiele telefoon voor onderzoek bij de politie lag. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. Deze schadepost zal daarom ook worden toegewezen.
Schadeposten 10 en 11: geldbedragen van € 300,- (ad 10) en € 50,- en € 750,- (ad 11)
De benadeelde partij heeft onder schadeposten 10 en 11 vergoeding gevorderd van de geldbedragen die hij aan de daders van de afpersing heeft moeten afstaan, dan wel heeft overgemaakt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de benadeelde partij op 24 juni 2020 onder dwang een contant geldbedrag van € 300,- uit zijn zakken heeft moeten halen en heeft moeten afgeven. Ook is hij gedwongen om via een Tikkie een geldbedrag van € 750,- over te maken. Verder heeft de benadeelde partij in de aanloop naar zijn afspraak met ‘ [[sc]] ’ een reiskostenvergoeding van € 50,- moeten betalen; deels contant (€ 20,-) en deels per Tikkie (€ 30,-). Dat dit laatstgenoemde geldbedrag in rechtstreeks verband staat met het gepleegde feit, is niet gemotiveerd betwist. De rechtbank merkt deze schadeposten aan als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde feit. De schadeposten zullen daarom worden toegewezen.
Immateriële schadepost
De benadeelde partij heeft, zoals hierboven al is overwogen, gesteld dat hij als gevolg van het gepleegde feit zodanig psychisch letsel heeft bekomen, dat hij hierdoor immateriële schade heeft geleden. Daarvan heeft hij vergoeding gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde op de zitting. Uit de brief van zijn psycholoog (productie 10 bij de vordering) blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit een acute stressstoornis met bijkomend een sociale angststoornis heeft ontwikkeld. De bewezen verklaarde gedragingen door de daders hebben een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en de ernst van die normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een “aantasting in zijn persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De omstandigheid dat de benadeelde partij al eerder kampte met psychische klachten ten gevolge van een posttraumatische stressstoornis (zoals blijkt uit productie 9 bij de vordering) en daarmee een kwetsbare predispositie had, staat aan toerekening van de geleden immateriële schade niet in de weg. Gelet op wat rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare gevallen als immateriële schade toekennen, zal de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 7.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige deel van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten (schadeposten 2 en 12)
De benadeelde partij heeft tot slot vergoeding gevorderd van de door hem gemaakte advocaatkosten ten behoeve van dit strafproces (schadepost 2) en van zijn reiskosten naar de rechtbank (€ 130,42) en parkeerkosten (€ 8,56) (schadepost 12).
De rechtbank is van oordeel dat deze door de benadeelde partij als materieel gestelde schadeposten als proceskosten moeten worden beschouwd. Daarvan uitgaand wordt als volgt overwogen.
De rechtbank past bij de bepaling van de te vergoeden advocaatkosten het in de civiele rechtspraak gebruikte liquidatietarief toe. Daarbij gaat de rechtbank uit van drie punten, namelijk twee punten voor het bijwonen van de zittingen van 17 december 2020 en 8 maart 2021 en één punt voor de ingediende schriftelijke vordering, en van een tarief van € 563,-, gelet op de hoogte van de totale toe te wijzen schadevergoeding in deze zaak. Dit betekent dat de proceskosten voor wat betreft de advocaatkosten worden vastgesteld op een bedrag van € 1.689,- (3 x € 563,-).
De vergoeding voor reis- en parkeerkosten wordt verder vastgesteld op een bedrag van € 73,77. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke vordering vergoeding gevorderd van de door hem gemaakte reis- en parkeerkosten voor het bijwonen van een slachtoffergesprek met de officier van justitie op 11 december 2020 en de door hem te maken reiskosten voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling op de zitting van 8 maart 2021. De benadeelde partij is uiteindelijk niet tijdens de inhoudelijke behandeling verschenen. Dit heeft de rechtbank bij de bepaling van de reiskosten betrokken, in die zin dat zij de reiskosten ad € 130,42 heeft gehalveerd.
Slotsom
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 18.034,24. De verdachte wordt veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 1.762,77, en hij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank zal tot slot, wat betreft de hoofdelijkheid, voor zowel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel bepalen dat als het schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zal zijn bevrijd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36f, 63, 312 en 317 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 18.034,24, bestaande uit materiële- en immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte tevens in de
proceskostendoor de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.762,77, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt opals schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van genoemde benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.034,24, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
125 (honderdvijfentwintig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft deze betalingsverplichting niet op.
Bepaalt, wat betreft de
hoofdelijkheid, dat voor zover het schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte, [de medeverdachte] , aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2021.