ECLI:NL:RBNHO:2021:2254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
21 maart 2021
Zaaknummer
15-201703-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf na bewezenverklaring van mishandelingen, beledigingen en een vernieling

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen, beledigingen en een vernieling. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer na een openbare zitting op 8 maart 2021. De verdachte is beschuldigd van het mishandelen van verschillende personen op diverse data in 2020, waaronder op 4 augustus en 6 juli, en het beledigen van politieambtenaren. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging om vrijspraak heeft gevraagd voor enkele feiten. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een meldplicht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan enkele slachtoffers van de mishandelingen en beledigingen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd van die straf met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-201703-20 (A), 13-201881-20 (B), 15-177604-20 (C), 15-183190-20 (D), 13-182357-20 (E) en 15-166472-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 22 maart 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [..].
De rechtbank heeft op de zitting van 9 november 2020 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J.A. Rosendahl, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op of omstreeks 4 augustus 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op/tegen/in de kin en/of het voorhoofd, althans het gezicht, in elk geval het hoofd van die [de benadeelde 1] te slaan/stompen;
feit 2
op of omstreeks 4 augustus 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 2] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, (gebalde) hand op/tegen/in de (linker)wang, althans het gezicht, in elk geval het hoofd van die [de benadeelde 2] te slaan/stompen, waardoor die [de benadeelde 2] op zijn (rechter)schouder is gevallen;
feit 3
op of omstreeks 7 augustus 2020 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar, te weten [de benadeelde 3] (arrestantenverzorger bij politie- eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of de hals van die [de benadeelde 3] te spugen;
ten aanzien van zaak B
op of omstreeks 5 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [de benadeelde 4] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en/of [de benadeelde 5] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en/of [de benadeelde 6] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of [de benadeelde 7] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd
door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "kankerhollanders" en/of "kankerzooi" en/of "jij bent een kanker zwerver" en/of "kale kanker zwerver", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
door (een) middelvinger(s) op te steken en/of opgestoken te houden naar/in de richting van voornoemde [de benadeelde 6] en/of [de benadeelde 7] ;
ten aanzien van zaak C
feit 1
op of omstreeks 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar, te weten [de benadeelde 8] , politieambtenaar bij regiopolitie Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Turkse kankerhoer" en/of "Vuile kankerslet" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 2op of omstreeks 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 9] heeft mishandeld door die [de benadeelde 9] een schop op/tegen de knie, althans het been, te geven en/of door die [de benadeelde 9] een klap tegen/op het hoofd te geven;
feit 3
op of omstreeks 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 10] heeft mishandeld door die [de benadeelde 10] een of meermalen een kopstoot te geven en/of door die [de benadeelde 10] een schop tegen/op het (linker)(boven)been te geven;
feit 4
op of omstreeks 8 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een of meer boeken en/of tijdschriften, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politie Noord-Holland (Zaandijk) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
ten aanzien van zaak D
op of omstreeks 14 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een ambtenaar, te weten [de benadeelde 11] (politieambtenaar van politie-eenheid Noord- Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "jij vuile kankerzwerver", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
ten aanzien van zaak E
op of omstreeks 14 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk de ambtena(a)r(en), te weten [de benadeelde 12] , surveillant van de politie Eenheid Amsterdam en/of [de benadeelde 13] , surveillant van de politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
- door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "ik heb schijt aan jullie kanker politie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of
- door die [de benadeelde 12] de woorden toe te voegen: "vieze kanker turk, ik neuk jou", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak van feit 3 in zaak C bepleit, omdat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte aangever [de benadeelde 10] een kopstoot heeft gegeven.
De raadsman heeft tevens vrijspraak van feit 4 in zaak C bepleit, omdat de verkeerde pleegplaats ten laste is gelegd. De vernieling heeft namelijk plaatsgevonden in Zaandijk en niet in Zaandam, zoals in de tenlastelegging is vermeld. De rechtbank kan zodoende niet tot een bewezenverklaring komen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
De verweren van de verdediging wat betreft de feiten 3 en 4 in zaak C vinden hun weerlegging in de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen voor feit 3 geven in de kern blijk van zodanig gedrag van de verdachte, dat buiten redelijke twijfel staat dat hij op 6 juli 2020 [de benadeelde 10] heeft mishandeld door hem onder andere een kopstoot te geven. Verder volgt uit de bewijsmiddelen voor feit 4 dat de verdachte twee dagen later, op 8 juli 2020, terwijl hij zich in verzekering bevond, boeken en tijdschriften van de politie in Zaandijk, binnen de tevens in de tenlastelegging genoemde gemeente Zaanstad, heeft vernield (feit 4).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 in zaak A, het feit in zaak B, de feiten 1, 2, 3 en 4 in zaak C, het feit in zaak D en het feit in zaak E heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op 4 augustus 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 1] heeft mishandeld door op de kin en het voorhoofd van die [de benadeelde 1] te slaan;
feit 2
op 4 augustus 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 2] heeft mishandeld door met zijn, verdachtes, gebalde hand op de linkerwang van die [de benadeelde 2] te slaan, waardoor die [de benadeelde 2] op zijn rechterschouder is gevallen;
feit 3
op 7 augustus 2020 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, opzettelijk ambtenaar [de benadeelde 3] (arrestantenverzorger bij politie-eenheid Noord-Holland), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd door in het gezicht en de hals van die [de benadeelde 3] te spugen;
ten aanzien van zaak B
op 5 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren [de benadeelde 4] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en [de benadeelde 5] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en [de benadeelde 6] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en [de benadeelde 7] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door
- voornoemde [de benadeelde 4] de woorden toe te voegen: “kale kanker zwerver” en
- voornoemde [de benadeelde 5] de woorden toe te voegen: “kanker zwerver” en
- voornoemde [de benadeelde 6] en [de benadeelde 7] de woorden toe te voegen: “kanker Hollanders” en “kankerzooi” en
- een middelvinger op te steken en opgestoken te houden naar voornoemde [de benadeelde 6] en [de benadeelde 7] ;
ten aanzien van zaak C
feit 1
op 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk ambtenaar [de benadeelde 8] (politieambtenaar bij regiopolitie Noord-Holland), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: “Turkse kankerhoer” en “Vuile kankerslet” en “kankerhoer”;
feit 2op 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 9] heeft mishandeld door die [de benadeelde 9] een schop tegen de knie te geven en door die [de benadeelde 9] een klap tegen het hoofd te geven;
feit 3
op 6 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [de benadeelde 10] heeft mishandeld door die [de benadeelde 10] een kopstoot te geven en door die [de benadeelde 10] een schop tegen het linker bovenbeen te geven;
feit 4
op 8 juli 2020 te gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk boeken en tijdschriften, die aan politie Noord-Holland (Zaandijk) toebehoorden, heeft vernield;
ten aanzien van zaak D
op 14 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk ambtenaar [de benadeelde 11] (politieambtenaar van politie-eenheid Noord- Holland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “jij vuile kankerzwerver”;
ten aanzien van zaak E
op 14 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren [de benadeelde 12] (surveillant van de politie Eenheid Amsterdam) en [de benadeelde 13] (surveillant van de politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door
- hen de woorden toe te voegen: “ik heb schijt aan jullie kanker politie” en
- die [de benadeelde 12] de woorden toe te voegen: “vieze kanker Turk, ik neuk jou”.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder de feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2 in zaak A en feiten 2 en 3 in zaak C
telkens: mishandeling;
feit 3 in zaak A, feit 1 in zaak C en het feit in zaak D
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
het feit in zaak B en het feit in zaak E
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 4 in zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van de feiten enerzijds en de persoon van de verdachte anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd, onder de door [de reclassering] geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat de rechtbank, vanwege het hoge recidivegevaar, zal bevelen dat het reclasseringstoezicht en de op te leggen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op de verzoeken om (partiële) vrijspraak, verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van 130 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd, onder de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier mishandelingen. Hij heeft op 6 juli 2020 op een perron van het treinstation in Zaandam twee willekeurige passanten zonder enige aanleiding mishandeld door hen te slaan, te schoppen en/of een kopstoot te geven. Ook heeft de verdachte op 4 augustus 2020 twee medewerkers van een restaurant in Zaandam mishandeld door hen te slaan, nadat de verdachte het restaurant werd uitgezet vanwege vervelend en agressief gedrag. De verdachte heeft met dit nodeloos gewelddadige gedrag een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en/of letsel toegebracht. Het is algemeen bekend dat dergelijke gevallen van (openlijk) geweld in de regel grote indruk maken op getuigen en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen, terwijl in het bijzonder de slachtoffers naast fysieke ook nog psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ervaren.
De verdachte heeft daarnaast negen politieambtenaren beledigd door hen woordelijk uit te schelden en door één van hen te bespugen. Politieambtenaren zijn belast met de handhaving van de orde en veiligheid in de samenleving. Dat de verdachte zich op deze wijze tegen de betreffende ambtenaren heeft geuit, met name het spugen in het gezicht in een tijd van strikte voorschriften ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, is zeer kwalijk en getuigt van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat politieambtenaren dienen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van boeken en tijdschriften van de politie in Zaandijk door deze kapot te scheuren. Dat is een hinderlijk, overlast gevend feit, waardoor schade is veroorzaakt.
Gelet op de aard en ernst van deze feiten en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, acht de rechtbank alleen oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur en de modaliteit van die straf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 8 maart 2021 heeft verklaard en zoals die uit de stukken blijken.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel van zijn strafblad van 2 maart 2021 blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onherroepelijk is veroordeeld, onder andere voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen tot nieuw strafbaar gedrag is gekomen. Kennelijk heeft eerdere strafoplegging er onvoldoende toe geleid dat hij zijn leven anders wil vormgeven. Ook de voorwaardelijk opgelegde straf, die hem nog boven het hoofd hing, heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
In het reclasseringsrapport van [de reclassering] van 9 februari 2021 is vermeld dat voorafgaande aan de voorlopige hechtenis van de verdachte in zaak A sprake was van een zorgelijke sociaal-maatschappelijke situatie. De verdachte beschikte niet over vaste huisvesting, een inkomen of een dagbesteding en daarnaast was sprake van problematisch middelengebruik en zorgen over zijn psychosociaal functioneren. In het verleden heeft de verdachte medewerking aan hulpverlening geweigerd, maar nu lijkt hier verandering in te zijn gekomen. De verdachte verklaarde zich tijdens de voorlopige hechtenis bereid om aan begeleiding en hulpverlening mee te werken. Nadat hij op vrije voeten was gesteld, is een zorgmachtiging gerealiseerd, waardoor ambulante behandeling en medicatieverstrekking door de geestelijke gezondheidszorg konden worden opgestart. De verdachte heeft zodoende sinds januari 2021 contact met het Forensisch ACT team van [P.]. Verder heeft de verdachte sinds zijn vrijlating nieuwe tijdelijke huisvesting gevonden en is hij gemotiveerd een vaste, eigen plek te vinden.
Hoewel de verdachte sinds zijn vrijlating een stabielere en meewerkende indruk maakt, is dit blijkens het reclasseringsrapport relatief recent. Het moet worden afgewacht of de verdachte deze stabiliteit en houding gedurende een langere periode weet vol te houden. Gelet op de problematiek van de verdachte en de als hoog ingeschatte kans op herhaling adviseert de reclassering oplegging van reclasseringstoezicht bij een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, de verplichting om (zo nodig) te verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en een verplichting om mee te werken aan controles op het gebruik van drugs. De reclassering adviseert verder om dat toezicht en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Op deze manier kunnen de begeleiding en hulpverlening voor langere termijn worden ingezet, aangezien de zorgmachtiging slechts voor een duur van zes maanden (zijnde de maximale termijn) is verleend.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van 160 dagen op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht daarbij verplicht contact met de reclassering en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat een deel van 60 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en hem te ondersteunen bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank verder dat het reclasseringstoezicht en de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
Vordering van [de benadeelde 2]
De benadeelde partij [de benadeelde 2] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 1.782,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, wegens materiële schade (€ 700,‑) en immateriële schade (€ 1082,-) die hij als gevolg van feit 2 in zaak A zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de door hem gestelde materiële- en immateriële schadeposten onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
7.2.
Vorderingen van [de benadeelde 3] en [de benadeelde 12]
De benadeelde partij [de benadeelde 3] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 375,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, wegens immateriële schade die zij als gevolg van feit 3 in zaak A zou hebben geleden.
De benadeelde partij [de benadeelde 12] heeft daarnaast tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 100,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, wegens immateriële schade die hij als gevolg van het feit in zaak E zou hebben geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van respectievelijk het bewezen verklaarde feit 3 in zaak A en het bewezen verklaarde feit in zaak E, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van de normschending, in het bijzonder het bespugen van iemand in deze tijd van de coronapandemie, de onderbouwing van de gevolgen daarvan, het verhandelde op de zitting en wat in vergelijkbare gevallen als schade wordt toegekend. De vorderingen tot schadevergoeding zullen daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf respectievelijk 7 augustus 2020 en 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en die zij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen [de benadeelde 3] en [de benadeelde 12] , als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 3 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15-166472-19 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Ten aanzien van deze straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering, is op 2 december 2019 aan de verdachte toegezonden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek op de zitting bevonden dat zij bevoegd is te oordelen over de schriftelijke vordering en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Hoewel uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit niet heeft nageleefd, is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke vordering moet worden afgewezen. Gelet op de problematiek van de verdachte, zoals die uit de reclasseringsrapporten is gebleken, is hij gebaat bij verdere begeleiding en hulpverlening. De rechtbank volgt daarom de vordering van de officier van justitie zoals gedaan op de zitting en zal de bij de voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd verlengen met één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 266, 267, 300 en 350 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 in zaak A, het feit in zaak B, de feiten 1, 2, 3 en 4 in zaak C, het feit in zaak D en het feit in zaak E heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat deze bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 160 (honderdzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf
een deel van 60 (zestig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis voor een of meer van de vijf onderhavige zaken in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
-
meldplicht: zich meldt bij [de reclassering] als hij daartoe wordt opgeroepen, op het adres [..], en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname): meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door F-ACT van [P.] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarvan onderdeel zijn.
Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek, van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
-
begeleid wonen of maatschappelijke opvang: als de reclassering dat nodig acht, verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem opstelt.
-
meewerken aan middelencontrole: meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering gebruikt urineonderzoek voor deze controle en bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, Sr).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, ter inzage aan te bieden en daarnaast medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht (artikel 14c, derde lid, Sr), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart, ten aanzien van feit 2 in zaak A, de benadeelde partij
[de benadeelde 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Wijst toe, ten aanzien van feit 3 in zaak A, de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 375,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt opals schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [de benadeelde 3] de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 375,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft deze betalingsverplichting niet op.
Wijst toe, ten aanzien van het feit in zaak E, de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 12]geleden schade tot een bedrag van
€ 100,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt opals schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [de benadeelde 12] de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft deze betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de hierboven genoemde benadeelde partijen [de benadeelde 3] en [de benadeelde 12] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partijen.
Wijst afde schriftelijke vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-166472-19.
Verlengtde bij vonnis van 3 oktober 2019 van de politierechter van deze rechtbank in de zaak met voornoemd parketnummer opgelegde proeftijd, verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 (twee) weken,
met 1 (één) jaar.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. van Harten, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2021.