ECLI:NL:RBNHO:2021:2253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
21 maart 2021
Zaaknummer
15-041345-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf na positieve ontwikkeling van de veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor de opzettelijke invoer van cocaïne, had zijn leven sinds zijn vrijlating uit detentie op belangrijke gebieden op orde gebracht. De rechtbank overwoog dat als de veroordeelde opnieuw zou worden gedetineerd, hij zijn huisvesting, baan en inkomen zou verliezen, wat de kans op nieuw delictgedrag zou verhogen. Ondanks de door de reclassering ingeschatte hoge kans op herhaling, was de veroordeelde sinds zijn vrijlating niet in aanraking gekomen met politie en justitie. De rechtbank nam ook in overweging dat de proeftijd inmiddels was geëindigd. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun was en wees de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-041345-18 (vordering tul)
Uitspraakdatum: 22 maart 2021
Verschenen
Deze beslissing na voorwaardelijke veroordeling (ex artikel 6:6:21 Sv)is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2021 in de zaak tegen de veroordeelde:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [..]

1.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 18 december 2020 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 18 juni 2018 in deze zaak aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, omdat de veroordeelde de aan die voorwaardelijke straf verbonden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

2.Procesverloop

Bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank, locatie Haarlem, van 18 juni 2018 is de veroordeelde, wegens (kort gezegd) de opzettelijke invoer van cocaïne, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van deze straf is het bevel gegeven dat een deel van twaalf maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde vóór het einde van de op twee jaren vastgestelde proeftijd zich aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel dat hij tijdens deze proeftijd een of meer van de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, namelijk een meldplicht bij [de reclassering ] in Rotterdam en de verplichting om mee te werken aan een intake en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling voor zijn gokverslaving bij de forensische polikliniek van [de reclassering] of een soortgelijke ambulante forensische zorg, ter beoordeling van de reclassering.
De proeftijd bij het voorwaardelijke strafdeel is ingegaan op 22 februari 2019 en is 18 februari 2021 geëindigd.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2021. De veroordeelde is verschenen. Tijdens de zitting waren ook aanwezig de officier van justitie, mr. S.J.A. Rosendahl, en – via een zogenoemde telehoor-verbinding (via een directe beeld- en geluidsverbinding) – de getuige, [G.], werkzaam als reclasseringswerker bij [de reclassering ] in Rotterdam.

3.Advies van de reclassering

In het rapport ‘Advies aan opdrachtgever toezicht, tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf’ van 21 oktober 2020 vermeldt de reclassering dat de veroordeelde tijdens het toezicht de hem opgelegde meldplicht en behandelverplichting heeft overtreden. De veroordeelde heeft zich tijdens de meldplichtgesprekken onvoldoende begeleid- en behandelbaar opgesteld. Hij heeft zich meerdere malen verbaal agressief en grenzeloos gedragen en gaf onvoldoende openheid van zaken. Ook bleek er geen ruimte voor dialoog. De veroordeelde is hierop aangesproken, maar dat heeft geen effect gehad. Er is volgens de reclassering sprake van weerstand tegen zowel het toezicht als de ambulante behandeling, omdat de veroordeelde daar het nut niet van inziet en daaraan geen behoefte heeft. Het is de reclassering, ondanks pogingen tot het realiseren van contactgroei, niet gelukt om deze weerstand bij de veroordeelde weg te nemen. Dit is vermoedelijk deels te wijten aan de persoonlijkheidsproblematiek van de veroordeelde, maar de reclassering heeft dat niet kunnen vaststellen, nu ook de diagnostiek en behandeling niet van de grond zijn gekomen. De veroordeelde was daartoe aangemeld bij de forensisch psychiatrische polikliniek van [F.], maar de behandelaren hebben, na verschillende pogingen, de ambulante behandeling op 7 mei 2020 negatief afgesloten, omdat de veroordeelde zich ook hier niet begeleid- en behandelbaar opstelde. Volgens [F.] wordt de veroordeelde te zeer in beslag genomen door zijn financiële problemen (en zijn geheel eigen visie daarop) en levert dit zoveel stress op dat behandeling niet van de grond kan komen. Tijdens de gesprekken was de veroordeelde theatraal en verbaal agressief. Daarnaast gaf hij geen openheid van zaken over zijn gokgedrag. De veroordeelde had andere verwachtingen van de behandeling en van het contact met de reclassering en was teleurgesteld. Dit uitte hij door zich recalcitrant op te stellen.
In het rapport is verder te lezen dat de kans op nieuw delictgedrag onverminderd hoog is gebleven, omdat de veroordeelde tijdens het toezicht onvoldoende openstond om risicogebieden bespreekbaar te maken, waardoor interventies hieromtrent niet van de grond zijn gekomen en de risicogebieden voor nieuw delictgedrag onbehandeld zijn. De financiële situatie van de veroordeelde, die kan leiden tot problematisch gokken, wordt gezien als het voornaamste risico voor herhaling. Ter beperking van de kans op herhaling was de veroordeelde aangemeld bij [Fd.] voor praktische ondersteuning bij zijn financiële problemen. De veroordeelde was echter onvoldoende transparant over zijn financiën en gokactiviteiten. Deze interventie is daarom mislukt. Hoewel hij tijdens het toezicht voortdurend heeft aangedrongen op hulp en ondersteuning bij zijn financiële problemen en het aanpakken van zijn schulden, heeft de veroordeelde, wanneer sprake was van inzet op dit gebied, elke medewerking afgewezen.
De reclassering is van mening dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan het toezicht en de bij vonnis gestelde bijzondere voorwaarden. Daardoor heeft de reclassering onvoldoende vorm kunnen geven aan het toezicht. De reclassering vindt het positief dat sprake is van een steunend sociaal netwerk en dat de veroordeelde inmiddels fulltime werkt en huisvesting heeft. De reclassering is zich ervan bewust dat de veroordeelde als gevolg van nieuwe detentie zijn baan en huisvesting kan verliezen. De reclassering ziet desondanks geen andere mogelijkheid dan over te gaan tot het adviseren van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
De getuige [G.] heeft dit advies tijdens de zitting gehandhaafd. Zij heeft toegelicht dat de veroordeelde een zorgmijder is, die gedurende het toezicht onvoldoende heeft meegewerkt aan de ingezette interventies. Ondanks waarschuwingen bleef de veroordeelde medewerking weigeren, dit vanwege een gebrek aan motivatie. Daardoor zijn interventies mislukt en zijn de risicogebieden voor nieuw delictgedrag onbehandeld en onverminderd hoog gebleven.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, gezien het advies van de reclassering en de toelichting van de getuige, de vordering tot tenuitvoerlegging gehandhaafd.

5.Standpunt van de veroordeelde

De veroordeelde heeft op de zitting verklaard dat hij na zijn vrijlating uit detentie de door de rechtbank gegeven kans heeft benut. Hij heeft huisvesting geregeld, de nodige certificaten gehaald en een goede baan gevonden, waar hij op 1 juli 2021 in vaste dienst kan treden. De veroordeelde werkt hard en is op eigen kracht begonnen met het afbetalen van zijn schulden. Ook is het contact met zijn familie verbeterd. De veroordeelde vindt dat hij tijdens het toezicht de voorwaarden voldoende heeft nageleefd en dat hij van de reclassering niet de hulp en ondersteuning heeft gekregen die hij bij zijn financiële problemen nodig had. Over zijn gokactiviteiten heeft de veroordeelde verklaard dat hij af ten toe een kraslot of een staatslot koopt in de hoop dat hij een flink bedrag wint, waarmee hij zijn schulden kan afbetalen. De veroordeelde heeft verklaard dat nieuwe detentie de goede ontwikkeling die hij doormaakt, in het bijzonder de gerealiseerde huisvesting en zijn baan, alsmede het afbetalen van zijn schulden, zal doorkruisen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is over de vordering tot tenuitvoerlegging te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde op de zitting en overweegt als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf of maatregel wordt toegewezen wanneer voorwaarden die aan die straf of maatregel zijn verbonden, worden overtreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel niet opportuun acht.
Uit het dossier volgt dat de veroordeelde de bij genoemd vonnis gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. De veroordeelde heeft de hem opgelegde meldplicht en behandelverplichting overtreden. Er zijn daarom gronden aanwezig om de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel te gelasten. De rechtbank ziet echter reden om daar niet toe over te gaan.
Op de zitting is gebleken dat de veroordeelde zijn leven sinds zijn vrijlating uit detentie op belangrijke gebieden op orde heeft gebracht. Hij heeft huisvesting en een baan gevonden, ontvangt zodoende inkomen en heeft zelfs zicht op een vast dienstverband. Ook is hij naar eigen zeggen begonnen met het afbetalen van zijn schulden. Als de veroordeelde in het kader van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf opnieuw zou worden gedetineerd, zal hij zijn huisvesting, zijn baan en het daarbij horende inkomen hoogstwaarschijnlijk verliezen. Dat zou betekenen dat als de veroordeelde na de tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij, hij niet over deze basisvoorzieningen beschikt en terug is bij af. Onder die omstandigheden valt te verwachten dat de kans op nieuw delictgedrag aanmerkelijk toeneemt.
Bij de beoordeling van de vordering betrekt de rechtbank ook dat de veroordeelde, ondanks de door de reclassering als hoog ingeschatte kans op herhaling en het gebrek aan inzicht in de daadwerkelijke omvang van het gokgedrag van de veroordeelde, sinds zijn vrijlating in februari 2019 niet voor nieuwe feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De veroordeelde is in augustus 2019 weliswaar veroordeeld, maar dat betreft een oudere verkeersovertreding die hij voorafgaande aan de veroordeling in deze zaak had begaan. Afgezien van de drugssmokkel waarmee de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verband houdt, is de veroordeelde nooit wegens het plegen van enig misdrijf veroordeeld. Tot slot komt in dit verband ook betekenis toe aan het feit dat de proeftijd inmiddels is geëindigd.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf daarom afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met bovengenoemd parketnummer.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2021.