ECLI:NL:RBNHO:2021:2253
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf na positieve ontwikkeling van de veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden. De veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor de opzettelijke invoer van cocaïne, had zijn leven sinds zijn vrijlating uit detentie op belangrijke gebieden op orde gebracht. De rechtbank overwoog dat als de veroordeelde opnieuw zou worden gedetineerd, hij zijn huisvesting, baan en inkomen zou verliezen, wat de kans op nieuw delictgedrag zou verhogen. Ondanks de door de reclassering ingeschatte hoge kans op herhaling, was de veroordeelde sinds zijn vrijlating niet in aanraking gekomen met politie en justitie. De rechtbank nam ook in overweging dat de proeftijd inmiddels was geëindigd. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun was en wees de vordering van de officier van justitie af.