ECLI:NL:RBNHO:2021:2213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
8968480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en vergoeding van schade

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, aangeduid als verweerder. Verzoeker heeft een verzoek ingediend om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding toe te kennen, nadat hij zijn arbeidsovereenkomst met verweerder betwistte. De werknemer was in dienst getreden bij een vennootschap onder firma waar verweerder een van de vennoten was, en later bij verweerder zelf. De werknemer heeft op 13 november 2020 zijn werk verlaten na een onenigheid en ontving op 18 november een eindafrekening met een inhouding voor schade aan een auto. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van zijn ontslag en vorderde diverse vergoedingen.

Tijdens de zitting op 1 maart 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging door verweerder niet rechtsgeldig was, omdat er geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer was die gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat verweerder niet gerechtvaardigd mocht aannemen dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd. De kantonrechter heeft de vorderingen van verzoeker toegewezen, waaronder de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding, maar heeft de vordering tot een billijke vergoeding afgewezen, omdat verzoeker geen schade had geleden als gevolg van inkomensderving.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de proceskosten voor rekening van verweerder komen, omdat hij onrechtmatig heeft opgezegd. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie bij opzegging van arbeidsovereenkomsten en de bescherming van werknemers tegen onterecht ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstreek
Zaaknr./rolnr.: 8968480 \ AO VERZ 21-4
Uitspraakdatum: 29 maart 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. F.B. van Batenburg
tegen
[verweerder],
wonende en zaakdoende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder] of [verweerder]

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 1 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 23 februari 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [datum] 1994, is op 25 juli 2016 in dienst getreden bij [YY] , een vennootschap onder firma met [verweerder] als een van de vennoten, in de functie van gietvloerenlegger.
2.2.
Op 30 december 2019 is [verzoeker] in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van gietvloerenlegger met een salaris van laatstelijk € 2.622,50 bruto per vier weken bij een arbeidsomvang van 40 uur per week.
2.3.
Op 13 november 2020 heeft [verzoeker] het werk na een onenigheid verlaten. [verweerder] heeft die dag een WhatsApp-bericht gestuurd naar [verzoeker] met het verzoek om een gesprek. Daarop heeft [verzoeker] geantwoord dat genoeg is gezegd en dat hij met rust gelaten wilde worden voordat het fout gaat.
2.4.
[verzoeker] is op 16 en 17 november 2020 niet op het werk verschenen.
2.5.
Op 17 november 2020 heeft [verzoeker] aan [verweerder] een WhatsApp-bericht gestuurd en geschreven dat het zo niet meer gaat.
2.6.
[verweerder] heeft op 18 november 2020 een eindafrekening met 13 november 2020 als datum uit dienst naar [verzoeker] verzonden. Op de eindafrekening staat een inhouding van
€ 1.500,00 met omschrijving ‘schadeclaim auto’ vermeld.
2.7.
[verzoeker] heeft op 1 december 2020 de rechtmatigheid van het ontslag op staande voet betwist en aanspraak gemaakt op diverse vergoedingen.
2.7.
Bij e-mail van 1 december 2020 heeft [verweerder] aan [verzoeker] bericht dat geen ontslag op staande voet is gegeven.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat [verweerder] op 13 november 2020 de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en [verzoeker] daarvan geen ernstig verwijt te maken valt. Verder verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweerder] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.609,46 bruto, een transitievergoeding van € 4.546,59 bruto en een billijke vergoeding van € 5.000,00. Ook vordert [verzoeker] uitbetaling van de gedurende de onregelmatige opzegging opgebouwde vakantie-uren, verstrekking van de overuren vanaf indiensttreding, betaling van de ingehouden schadevergoeding van € 1.500,00, alsmede veroordeling in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en nakosten. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
3.2.
In dat kader heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. Op 13 november 2020 heeft [verweerder] van [verzoeker] geëist dat hij een opdracht zou afmaken. Daardoor zou [verzoeker] overuren moeten maken, terwijl hij aan [verweerder] had laten weten dat hij privéverplichtingen heeft. Dit was de zoveelste keer dat [verzoeker] geacht werd overuren te maken zonder enig begrip te tonen voor zijn privé situatie. [verzoeker] is toen verbolgen naar huis gegaan. [verzoeker] had de intentie – na enige tijd nodig te hebben om af te koelen – contact op te nemen met [verweerder] en afspraken te maken over werkhervatting. Op 19 november 2020 heeft hij echter een eindafrekening van [verweerder] ontvangen. Op de eindafrekening staat datum uit dienst 13 november 2020. [verzoeker] heeft hieruit afgeleid dat hij is ontslagen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. In de eerste plaats betwist [verweerder] dat op 13 november 2020 aan [verzoeker] is gevraagd om overuren te maken. [verweerder] was in de showroom met klanten en kon niet reageren op telefoontjes van [verzoeker] . Wel was hem duidelijk dat [verzoeker] en zijn collega gefrustreerd waren. [verzoeker] is vervolgens van het werk weggelopen. Dat heeft hij in februari en augustus 2020 ook gedaan. [verweerder] heeft vervolgens via een WhatsApp-bericht gevraagd om het voorval te bespreken en het op te lossen. [verzoeker] heeft dreigend op dat bericht gereageerd en wilde met rust worden gelaten. Daarna heeft [verzoeker] niets meer van zich laten horen totdat hij op 17 november 2020 een bericht heeft gestuurd dat het zo niet meer gaat. [verweerder] heeft dit bericht opgevat als een opzegging door [verzoeker] . Pas daarna is een eindafrekening opgemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het [verweerder] een door [verweerder] gedreven eenmanszaak is in plaats van een besloten vennootschap. Omdat [verweerder] in de procedure is verschenen, houdt de kantonrechter het er voor dat hij het geding als formele procespartij heeft overgenomen. De aanhef van dit vonnis is hierop aangepast.
5.2.
Verder heeft [verweerder] voorafgaand aan de zitting een factuur van zijn gemachtigde van
€ 6.480,76 en een overzicht met werkzaamheden van de gemachtigde overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] daarop een beroep gedaan en verklaard dat hij zijn eis ten aanzien van de billijke vergoeding wil verhogen naar dat bedrag. Omdat [verweerder] zijn eis niet schriftelijk bij akte heeft vermeerderd, gaat de kantonrechter daaraan voorbij.
5.3.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd door het opmaken van een eindafrekening. Volgens [verweerder] daarentegen mocht hij uit er gerechtvaardigd vanuit gaan dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst had opgezegd en heeft hij daarom de eindafrekening verstuurd.
5.4.
In geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer geldt op grond van vaste rechtspraak dat een "duidelijke en ondubbelzinnige" verklaring van de werknemer is vereist die is gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer de dienstbetrekking daadwerkelijk heeft willen beëindigen, dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die de opzegging van het dienstverband kan hebben, zoals het verlies van inkomen en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name het recht op een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal een werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer gericht op beëindiging van de dienstbetrekking in overeenstemming is met diens werkelijke wil. Als er voor de werkgever reden is te twijfelen aan de met de verklaring overeenstemmende wil van de werknemer, rust op de werkgever een onderzoeksplicht, alsmede de verplichting om de werknemer over de mogelijke gevolgen van de opzegging voor te lichten.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [verweerder] gestelde omstandigheden hij niet gerechtvaardigd mocht uitgaan van een opzegging door [verzoeker] . In de WhatsApp-berichten is geen verklaring van [verzoeker] te lezen waarin staat dat hij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen. [verzoeker] heeft zijn werk boos verlaten, wilde niet in gesprek met [verweerder] , is daarna op maandag en dinsdag niet op zijn werk verschenen en heeft op 17 november 2020 aan [verweerder] laten weten dat het zo niet langer gaat. Nog daargelaten dat niet gebleken is van een onderzoek door [verweerder] of [verzoeker] daadwerkelijk ontslag wilde nemen en hij [verzoeker] niet heeft gewezen op de gevolgen van een opzegging, kan uit de hiervoor genoemde omstandigheden geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring worden afgeleid die gericht is op beëindiging van de dienstbetrekking. Dit betekent dat [verweerder] met toezending van een eindafrekening de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Voor zover [verweerder] zich op het standpunt heeft willen stellen dat bedreiging door [verzoeker] een dringende reden oplevert, volgt de kantonrechter hem daarin niet. Ten eerste omdat [verweerder] volgens zijn eigen stelling geen ontslag op staande voet heeft gegeven, dat verhoudt zich dan ook niet tot elkaar. Ten tweede omdat direct door [verzoeker] in het appverkeer duidelijk is gemaakt dat het niet als bedreiging is bedoeld en overigens zo ook niet door de kantonrechter wordt gelezen. Bij gebreke van een schriftelijke instemming van [verzoeker] met de opzegging en een dringende reden, is de opzegging door [verweerder] niet rechtsgeldig. [verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst dan ook opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en daarvan valt [verzoeker] geen ernstig verwijt te maken. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
5.6.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon (inclusief vakantiegeld en overige emolumenten) over de opzegtermijn. Onweersproken bedraagt de vergoeding wegens onregelmatige opzegging € 4.609,46 bruto. De gevorderde betaling van de over de periode van de onregelmatige opzegging (13 november 2020 tot en met 31 december 2020) opgebouwde vakantie-uren zal eveneens worden toegewezen.
5.7.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, kan [verzoeker] aanspraak maken op een billijke vergoeding. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.8.
[verzoeker] heeft ter toelichting van deze vordering gesteld dat hij een andere baan heeft gevonden en geen schade heeft geleden als gevolg van inkomensderving. Wel heeft [verzoeker] advocaatkosten gemaakt ter voorbereiding van deze procedure. Gelet op het hiervoor vermelde toetsingskader is een billijke vergoeding echter niet bedoeld de reële proceskosten op te vangen. Dat [verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige opzegging, anders dan dat hij advocaatkosten heeft moeten maken, is dan ook niet gesteld of gebleken. De kantonrechter is verder van oordeel dat [verweerder] met de veroordeling tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging voldoende wordt gewezen op de noodzaak zijn gedrag voor de toekomst aan te passen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ook [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt van de omstandigheden die tot de opzegging hebben geleid. De vordering tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
5.9.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van een niet rechtsgeldige opzegging. Hoewel [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt in de omstandigheden die aanleiding waren voor [verweerder] om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wordt de lat van ernstig verwijtbaar handelen daarmee niet gehaald. Een grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] ontbreekt dan ook. Dat betekent dat [verweerder] de transitievergoeding is verschuldigd.
5.10.
Voor de berekening van de transitievergoeding moet de ingangsdatum van het dienstverband worden vastgesteld. Tussen partijen is in geschil of als ingangsdatum 25 juli 2016 geldt, zoals door [verzoeker] gesteld, of 30 december 2019, zoals door [verweerder] betoogd. Vastgesteld kan worden dat [verweerder] vennoot was van [YY] , hij na beëindiging van deze vennootschap onder firma de activiteiten in de vorm van een eenmanszaak heeft voortgezet en in dat kader een arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft gesloten voor dezelfde functie. Gelet hierop moet [verweerder] ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs als opvolgend werkgever van [YY] worden beschouwd, zodat op grond van artikel 7:673 lid 4 onder b BW in het kader van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van 25 juli 2016 als datum indiensttreding. [verweerder] heeft de berekening van de transitievergoeding voor het overige niet betwist. Dit betekent dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding die € 4.546,59 bruto bedraagt.
5.11.
[verzoeker] vordert verder dat [verweerder] een overzicht verstrekt met de door hem gewerkte overuren. Volgens [verweerder] maakte [verzoeker] per saldo geen overuren. [verzoeker] werd wekelijks ingeroosterd voor klussen en was zelf verantwoordelijk voor het afronden daarvan. Soms waren er rustige dagen en was hij eerder klaar met zijn werk en soms waren er drukkere weken en werd er langer doorgewerkt, aldus steeds [verweerder] . Omdat door [verweerder] is betwist dat sprake was van overuren, is het aan [verzoeker] met feiten en omstandigheden te onderbouwen dat hij daadwerkelijk overuren maakte. Dat heeft [verzoeker] onvoldoende gedaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
5.12.
De door [verzoeker] gevorderde betaling van het op zijn eindafrekening ingehouden schadebedrag van € 1.500,00 zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:632 BW is verrekening bij het einde van de arbeidsovereenkomst toegestaan. Echter [verzoeker] is enkel schadeplichtig, indien hij met opzet of bewust roekeloos heeft gehandeld. Dat was ten aanzien van het ontstaan van de schade aan de bedrijfsauto niet het geval. Ook indien juist is dat [verzoeker] had aangeboden de schade op zijn verzekering te verhalen, dit niet heeft gedaan en daarover [verweerder] niet heeft geïnformeerd, kan dit niet leiden tot schadeplichtigheid van [verzoeker] . Het ligt namelijk op de weg van [verweerder] als werkgever en degene die een aansprakelijkheidsverzekering daarvoor heeft afgesloten vinger aan de pols te houden en tijdig navraag daarnaar te doen. Dat [verweerder] uiteindelijk de schade niet meer kon indienen bij zijn verzekeraar komt daarom voor zijn rekening en risico. Daarbij komt dat [verzoeker] de hoogte van de schade heeft betwist, zodat het aan [verweerder] is de schade te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Op de overgelegde factuur staat alleen dat deze ziet op het herstellen van de schade aan de betreffende bedrijfsauto, maar geeft geen inzicht in de herstelposten. Een taxatierapport waaruit de schade zou moeten blijken, is niet overgelegd. Ook corresponderen de bedragen van de factuur en de inhouding niet met elkaar. Bovendien is de factuur opgemaakt op 9 december 2020 en dus nadat [verweerder] de eindafrekening had laten opmaken. [verweerder] heeft dan ook ten onrechte het hiervoor genoemde bedrag ingehouden op de eindafrekening en zal daarom worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij onrechtmatig heeft opgezegd en overwegend ongelijk krijgt. Het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] zal worden vastgesteld op € 747,00. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de vijftiende dag na betekening van de beschikking.
5.14.
[verweerder] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan gevorderde nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd en [verzoeker] van die opzegging geen ernstig verwijt valt te maken;
6.2.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 4.609,46 bruto;
6.3.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoeker] de over de periode 13 november tot en met 31 december 2020 opgebouwde vakantie-uren te betalen;
6.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 4.546,59 bruto;
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.500,00;
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.254,00, te weten:
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 747,00 ,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van de beschikking tot de dag van algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 29 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter