ECLI:NL:RBNHO:2021:2167

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/15/291749 / HA ZA 19-498 (tvs 2)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over verdeling en waardering van percelen in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een erfrechtelijke kwestie waarin eisers en gedaagden in geschil zijn over de verdeling van een nalatenschap en de waardering van percelen. De rechtbank heeft op 10 maart 2021 een tussenvonnis uitgesproken, waarin de procedure en de betrokken partijen zijn uiteengezet. Eisers hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, wat betekent dat de nalatenschap eerst moet worden vereffend voordat tot verdeling kan worden overgegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap niet meer behoeft te worden vereffend, omdat de executeur heeft aangetoond dat de goederen voldoende zijn om alle schulden te voldoen.

De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de waarde van de in geschil zijnde percelen te taxeren. De deskundige heeft de waarde in het economisch verkeer vastgesteld op € 287.500,00, rekening houdend met de huidige agrarische bestemming en mogelijke toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. Eisers hebben de bevindingen van de deskundige bestreden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundige voldoende gemotiveerd heeft waarom de huidige agrarische waarde niet recht doet aan de toekomstige mogelijkheden van de percelen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verdeling van de nalatenschap niet kan plaatsvinden zonder de medewerking van een derde partij, [betrokkene1]. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om een minnelijke regeling te treffen over de toedeling of verkoop van de percelen. De zaak is aangehouden voor aktewisseling, waarbij partijen hun standpunten verder kunnen toelichten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de taken van de executeur zijn geëindigd, waardoor het belang van de eisers in conventie is komen te vervallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/291749 / HA ZA 19-498
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van

1.[eiser1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser2],
wonende te Amsterdam,
3.
[eiser3],
wonende te [woonplaats]
4.
[eiser4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiser12],
wonende te [woonplaats] ),
13.
[eiser13],
wonende te [woonplaats] ,
14.
[eiser14],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.C. Kool te Amsterdam,
tegen
1.
[gedaagde1] , PRO SE ALS IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN EXECUTEUR EN AFWIKKELINGSBEWINDVOERDER,
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
3.
[gedaagde3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
4.
[gedaagde4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
5.
[gedaagde5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
6.
[gedaagde6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
7.
[gedaagde7],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.P. Heeren te Leiden,
8.
[gedaagde8],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
9.
[gedaagde9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden. Eisers in conventie sub 1 en 2 worden hierna afzonderlijk aangeduid als [eiser1] en [eiser2] . Gedaagde sub 1 tevens eiser in reconventie sub 1 wordt hierna afzonderlijk aangeduid als [gedaagde1] .

1.De procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juni 2020;
  • het deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 2 november 2020;
  • de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van eisers;
  • de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van gedaagden;
  • de brief van 9 december 2020 van de zijde van gedaagden;
  • het rolbericht ter rolle van 9 december 2020 van de zijde van eisers
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en in reconventie

2.1.
vereffening?
Niet in geschil is dat de omstandigheid dat [eiser1] en [eiser2] de nalatenschap van erflater beneficiair hebben aanvaard in beginsel met zich brengt dat de nalatenschap van erflater eerst dient te worden vereffend voordat tot verdeling kan worden overgegaan. Artikel 4:202 lid 1, aanhef en onder a, BW bepaalt, voor zover van belang, dat een nalatenschap moet worden vereffend volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Gelet op dat [gedaagde1] , mede in zijn hoedanigheid van executeur, onbestreden heeft aangevoerd dat daarvan sprake is, houdt de rechtbank het in de verdere beoordeling ervoor dat de nalatenschap niet meer behoeft te worden vereffend, althans dat de vereffening inmiddels voltooid is.
2.2.
waardering van de percelen (perceelnummers [B] en [A] )
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundige benoemd voor de waardering van de in geschil zijnde percelen, zoals op onderstaande kaart met de nummers [B] en [A] weergegeven:
2.3.
Aan de deskundige, de heer Kwantes, is de navolgende vraagstelling voorgelegd. De door de deskundige gegeven antwoorden staan hieronder achtereenvolgens cursief weergegeven:
1. op welk bedrag waardeert u per datum van de taxatie de waarde in het economisch verkeer van de navolgende percelen nabij het [straat] [nr] te [plaats] :
- Een perceel grond, kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie B nummer [B] , groot 14,35 are;
- Een perceel grond, kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie B nummer [A] , groot 105,95 are.
“(..)
(..)
Gelet de informatie van de gemeente [plaats], die aangeeft dat de huidige bebouwing niet storend is, (eis ruimte voor ruimte) en voorts aangeeft dat hiervoor minimaal 1500 m2 benodigd is, hetgeen niet voldoet, geeft niet veel ruimte voor deze ontwikkeling.
Wel spreekt de gemeente zich uit dat de wens aanwezig is om in de toekomst de naastgelegen sportterreinen te ontwikkelen naar woningbouw. Dit gegeven ligt wel in de toekomst.
Niet uit te sluiten valt dat het perceel [straat] alsdan mede betrokken zou kunnen worden in die ontwikkeling. Blijft wel een onzeker gegeven.
Gelet het bovengemelde meent de deskundige dat de aangegeven waarde in het economisch verkeer met de agrarische bestemming (WEVAB), feitelijk geheel gekaderd in de vigerende bestemming, geen recht doet aan de mogelijkheden die dit object intrinsiek toch met zich mee draagt.
Motiverend
De omliggende buurpercelen hebben een ruimere bestemming dat agrarisch is, de achter buurman heeft een bedrijfsbestemming en de buurman aan de andere zijde heeft ook een
bedrijfsbestemming. De agrarische bestemming is feitelijk een eiland tussen bedrijvigheid enerzijds en sportbestemming aan de andere zijde.
Gelet de VAB (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) regeling zouden er maximaal twee eenheden gerealiseerd kunnen worden indien er voldoende m2 ter vervanging aanwezig zijn. De gemeente geeft aan dat in het kader van de VAB regeling de invulling van andere bestemmingen mogelijk wordt, kleine bedrijvigheid ed.
Het feit dat tot het onderhavig tuindersbedrijf (kas en schuur) weliswaar een huis heeft behoord maar dat daar nu geen sprake meer van is, is de invulling van alternatieve bestemmingen niet eenvoudig.
Door de centrale ligging van dit bedoelde woonhuis, ook nog binnen het bestaande agrarisch bouwblok, wordt de wijziging van bestemmingen niet bepaald eenvoudig.
Feitelijk zou de eigenaar van het woonhuis de meest aangewezen partij zijn ter overname van kas en schuur.
Resumerend naar de twee waarden enerzijds €. 225.000,-- terwijl er toch toekomstige meerwaarde kan zijn van €. 350.000,-- bij een mogelijke ruimte voor ruimte, achten wij een middenweg als een reëel gegeven voor de huidige waarde in het economisch verkeer (WEV).
WAARDE IN HET ECONOMISCH VERKEER (WEV) PER 1 SEPTEMBER 2020
€. 287.500,---
(..)”
2. in welke mate betrekt u mogelijke toekomstige ontwikkelmogelijkheden op de door u onder 1 genoemde waarden, graag zo specifiek mogelijk per perceel aangeven;
“De toekomstige ontwikkelingen zijn door de gemeente via de Buch, als reactie op de aanvragen VB management, uitgaande van de geactualiseerde scan scherp aangegeven en negatief beantwoord.
Tevens geeft de ruimte voor ruimte regeling (nu feitelijk de VAB regeling) momenteel geen kansen. Enerzijds te kort m2 en anderzijds geen storende bebouwing.
Het geheel maakt in de huidige constellatie ook een vriendelijke indruk en in overeenstemming met het gebied.
Vanzelfsprekend geeft de ligging aan de rand van het dorp, gekoppeld aan de toekomstige plannen van de Gemeente ter ontwikkeling van de sportterreinen, de indruk van behoorlijke meerwaarde t.o.v. alleen de agrarische bestemming.
Realiserend dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf op deze locatie en in deze omvang niet meer rendabel kan zijn, zal toch gezocht moeten worden naar alternatieve ontwikkelingen.
De huidige beleidskaders geven dit ook als mogelijkheden aan, doch het negatieve effect van de niet tot deze gewaardeerde onroerende zaken (de bedrijfswoning), frustreren dit.
Het feit dat de gemeente in de toekomst plannen overweegt om de naast gelegen sport terreinen te bestemmen voor woningbouw én in de brief met afwijzing evenwel heeft aangegeven dat mogelijk, met alle voorzichtigheid, bedoelde gronden betrokken zouden kunnen zijn bij deze plannen, heeft de deskundige een plus aangegeven in de waarde van de achter de gebouwen gelegen gronden.”
3. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
“Gelet het feit dat de bedrijfswoning is gelegen midden in het bouwblok van de onderhavige
onroerende zaak, zullen de ontwikkelingen agrarisch en/of door de VAB regelingen wat uitgebreidere kleinschalige bedrijvigheid moeilijk uitvoerbaar zijn.
Dit ontstaat door een mogelijk veto van de huidige eigenaar van deze woning.
Een en ander geldt natuurlijk ook voor andere ontwikkelingen rondom deze woning, welke zijn
aangegeven in het voorgaande. Dit zal de overdracht naar derden mijn inziens niet positief
beïnvloeden.
Door VB management is voorts d.m.v. een mailbericht aangegeven dat er een definitief voorstel zou worden uitgebracht na inventarisatie bij de gemeente.
De beantwoording was duidelijk; geen ontwikkeling voor woningbouw. Derhalve heeft ons geen
definitieve bieding zonder enig voorbehoud bereikt. Wel is bij monde van een mailbericht een
bieding binnen gekomen van de heer [gedaagde1] , welke is aangehecht, doch deze heeft een
voorbehoud dus mijn inziens niet relevant.
Tot slot bereikte ons nog een bericht van SMC consultants, met de mededeling van een mogelijk
voorstel. Wij namen dit voor kennisgeving aan (mail wordt als bijlage toegevoegd).”
2.4.
Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na deskundigenbericht genomen waarbij -samengevat- eisers de bevindingen van de deskundige hebben bestreden en gedaagden deze hebben onderschreven.
2.5.
Bij de waardering van het deskundigenrapport geldt volgens rechtspraak van de Hoge Raad als uitgangspunt dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
2.6.
Ingeval partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door haar geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van een door de rechter benoemde deskundige al dan niet aanvaardbaar achten, geldt het volgende. Indien de rechter in een geval waarin de opinie van andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundigen op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige, de zienswijze van deze deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Volgt de rechter echter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet, dan gelden in beginsel de gewone motiveringseisen en dient hij zijn oordeel dan ook van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
2.7.
Eisers hebben in dit verband gesteld dat gedaagden -kort gezegd- de deskundige hebben getracht te beïnvloeden. Zo hebben gedaagden niet alleen e-mails met voor eisers onbekende biedingen aan de deskundige verzonden maar ook een update per juli 2020 van de Quickscan van VB Vastgoed. Nu deze correspondentie buiten het zicht van eisers heeft plaatsgevonden, brengt deze proceshouding van gedaagden op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met zich dat het deskundigenrapport geheel buiten beschouwing dient te blijven. Aldus dient volgens eisers teruggevallen te worden op het door eisers eerder in het geding gebrachte rapport van Klaver en de daarin opgenomen taxatie van in totaal € 166.950,00.
2.8.
Daarin kunnen eisers niet worden gevolgd. De door eisers genoemde stukken, naar de rechtbank constateert een e-mail met een concrete bieding voor de percelen van gedaagden en voornoemd Quickscan, bevinden zich als bijlage bij het definitieve rapport. Vooropstaat dat de rechtbank in het tussenvonnis onder 4.9 heeft bepaald dat partijen ook op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken tot de deskundige mag richten, zij het met een terstond te verstrekken afschrift aan de wederpartij. Voor zover al aangenomen kan worden dat de betreffende stukken door gedaagden niet tevens in afschrift aan eisers zijn verzonden, rechtvaardigt dat niet de verstrekkende conclusie dat gedaagden hebben getracht de deskundige te beïnvloeden. Eisers hebben daartoe onvoldoende gemotiveerde stellingen betrokken en er is ook niet van gebleken.
2.9.
Meer inhoudelijk hebben eisers -samengevat- gesteld dat de deskundige ten onrechte een opslag heeft gegeven bovenop de door hem getaxeerde agrarische waarde van € 225.000,00 wegens toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de grond. Dergelijke mogelijkheden zijn naar hun aard onzeker en door de deskundige onvoldoende onderbouwd in zijn rapport. Onder voorbehoud van financiering zijn eisers bereid de percelen toebedeeld te krijgen tegen de agrarische waarde.
2.10.
De rechtbank constateert dat de deskundige uitvoerig heeft gemotiveerd waarom waardering naar de huidige agrarische bestemming van de percelen onvoldoende recht doet aan ontwikkelingsmogelijkheden die zich mogelijk in de toekomst zullen voordoen. Deskundige heeft -gelijk aan eisers- weliswaar erkend dat de huidige agrarische bestemming van de percelen niet eenvoudig gewijzigd zal kunnen worden, maar dat neemt niet weg dat deskundige voldoende heeft gemotiveerd waarom de percelen in de toekomst mogelijkerwijs toch in ontwikkeling gebracht kunnen worden, bijvoorbeeld voor woningbouw of bedrijvigheid. Zo heeft de deskundige gemotiveerd gesteld dat de gemeente de wens heeft de naastgelegen sportterreinen in de toekomst voor woningbouw in ontwikkeling te brengen, en dat niet ondenkbaar is dat bij die gelegenheid de in geschil zijnde percelen mede in die ontwikkeling betrokken zullen worden. Verder heeft de deskundige verwezen naar de werking van de VAB (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) die de mogelijkheid biedt dat de percelen in de toekomst een bedrijfsbestemming mogelijk kunnen verkrijgen. Uit het deskundigenrapport volgt dat zowel de waardering naar agrarische waarde van € 225.000,= als de waardering naar bouwgrond van € 350.000,= in beide gevallen volgens de deskundige niet een juist beeld geven van de waarde in het economisch verkeer. Reden waarom de deskundige de percelen heeft gewaardeerd op een bedrag van € 287.500,=. Tegen die achtergrond had van eisers verlangd mogen worden dat zij de betwisting van de door de deskundige meegewogen toekomstige ontwikkelmogelijkheden nader feitelijk en met stukken hadden onderbouwd. Daarbij verdient opmerking dat eisers in hun kritiek op het deskundigenrapport het door henzelf eerder in het geding gebrachte rapport van Klaver ook niet hebben betrokken.
Het vorenstaande leidt tot de tussentijdse slotsom dat in de verdere beoordeling de rechtbank het ervoor zal houden dat de huidige (verkoop)waarde in het economisch verkeer van de gehele percelen € 287.500,= bedraagt.
2.11.
verdeling 3:185 BW
Volgens artikel 3:178 lid 1 BW is uitgangspunt dat ieder van de deelgenoten te allen tijde verdeling kan vorderen. Dit uitgangspunt wordt niet doorbroken door de bepalingen in het testament ten aanzien van de benoeming -in het gemeenschappelijk belang- van [gedaagde1] als afwikkelingsbewindvoerder over de nalatenschap.
Anders dan in het verweer van gedaagden besloten ligt, meer in het bijzonder de brief van 9 december 2020 van de zijde van gedaagden, is voor het vaststellen (van de wijze) van verdeling van het in geschil zijnde aandeel van erflater niet tevens noodzakelijk dat [betrokkene1] (tussenvonnis onder 2.9) eveneens in het geding betrokken wordt. Erflater en [betrokkene2] hadden tijdens leven immers allebei een onverdeeld aandeel van gelijke grootte in de eenvoudige gemeenschap (titel 3.7 BW) waartoe de percelen behoorden. Ná het overlijden van [betrokkene2] is zijn aandeel vererfd aan [betrokkene1] , en het aandeel van [betrokkene3] is na zijn overlijden vererfd aan partijen. Partijen zijn tezamen met [betrokkene1] weliswaar gezamenlijk eigenaar, maar het aandeel van partijen behoort als zodanig tot een eigen gemeenschap welke afzonderlijk zonder medewerking van [betrokkene1] in verdeling gebracht kan worden. Dat wordt slechts anders als partijen voornemens zijn het gehele perceel in de verdeling te betrekken, en daarmee dus ook het aandeel van [betrokkene1] . In dat geval is op grond van het bepaalde in artikel 3:195 BW ook de medewerking van [betrokkene1] vereist.
2.12.
toedeling/wijze van verdeling
De rechtbank leidt uit de ter zitting gegeven toelichting van partijen en de conclusies na deskundigenbericht af dat gedaagden geen prijs stellen op toedeling indien daarin niet tevens het aandeel van [betrokkene1] wordt betrokken. De rechtbank verstaat de stellingen van eisers aldus dat zij in beginsel geen prijs stellen op toedeling indien de percelen op een hoger bedrag gewaardeerd worden dan € 225.000,00. Dit in aanmerking nemend leidt hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen tot de tussentijdse slotsom dat toedeling van het aandeel van erflater niet (meer) tot de mogelijkheden behoort. Eisers hebben subsidiair gevorderd dat de rechtbank in dat geval de wijze van verdeling zal gelasten. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
2.13.
Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:185 BW (Parl. Gesch. Boek 3, p. 617 en 619) is de rechter bevoegd de geschillen zo te beslechten als hem – rekening houdend met de belangen van partijen en met het algemeen belang – verantwoord voorkomt. Eisers, in het bijzonder [eiser1] en [eiser2] , beogen het aandeel van erflater te verkrijgen omdat moeder [betrokkene1] te midden van de in geschil zijnde percelen woonachtig is (perceelnummer [D] , 2.1). Gedaagden beogen op hun beurt de percelen geheel in verdeling te brengen. Zoals hiervoor overwogen, behoort dat in het kader van deze procedure niet tot de mogelijkheden nu [betrokkene1] niet in het geding is betrokken en vooralsnog ook niet is gebleken dat zij voornemens is haar aandeel aan gedaagden over te dragen. Deze impasse leidt tot het voornemen van de rechtbank om bij wijze van verdeling de verkoop van het aandeel van erflater in de percelen te gelasten.
2.14.
De wederzijdse belangen van partijen bij toedeling van (het aandeel in) de percelen en de omstandigheid dat de verkoop uitsluitend het aandeel van partijen en niet dat van [betrokkene1] betreft, geeft de rechtbank aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar en [betrokkene1] een minnelijke regeling te beproeven over:
toedeling van het aandeel in de percelen of de gehele percelen aan één of meerdere van de betrokken deelgenoten; dan wel
(de wijze van) verkoop van het aandeel van partijen of de percelen in hun geheel.
Partijen wordt verzocht zich bij akte uit te laten op de wijze als hierna nader in het dictum bepaald.
2.15.
rekening-courant
Tussen partijen is niet in geschil dat erflater en [betrokkene2] in de verdelingsakte (tussenvonnis onder 2.7) nadere afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de verkoopopbrengst van de in geschil zijnde percelen. Beide partijen nemen tot uitgangspunt dat de nalatenschap van erflater een voorwaardelijke vordering op de erven [betrokkene4] heeft van € 126.242,= en voor zover een hogere verkoopopbrengst dan € 207.014,= wordt gerealiseerd, het meerdere tussen de erven van erflater en [betrokkene2] verdeeld dient te worden overeenkomstig de als productie 12 bij dagvaarding in het geding gebrachte staffel. Op dit moment is geen verkoopopbrengst gerealiseerd. Deze beslissing zal worden aangehouden.
2.16.
Executele
Ter zitting is van de zijde van gedaagden erkend dat de executeur, [gedaagde1] , geen taken meer heeft. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de executeur zijn werkzaamheden inmiddels heeft voltooid en zijn taken op grond van het bepaalde in artikel 4:149 lid 1 sub a BW zijn geëindigd. Daarmee is het belang aan de door eisers in conventie onder I gevorderde verklaring voor recht komen te ontvallen en ligt deze voor afwijzing gereed.
2.17.
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden, in afwachting van de uitkomst van de hiervoor genoemde aktewisseling.

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
7 april 2021voor akte aan de zijde van beide partijen, uitsluitend met het hiervoor onder 2.14 weergegeven doel;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: AVA