ECLI:NL:RBNHO:2021:2142

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
20/3194
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake omgevingsvergunning en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen. De eiser had op 4 december 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsruimte, maar het college verleende deze vergunning op 20 juni 2018. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij binnen de zienswijzetermijn een mondelinge zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft eiser op voorhand schriftelijke vragen gesteld, die hij heeft beantwoord, en verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 17 februari 2021 heeft eiser verklaard dat hij telefonisch een zienswijze heeft ingediend, maar verweerder betwistte dit. De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft voldaan aan zijn bewijslast en dat hij redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar omdat het gevraagde bedrag hoger was dan € 25.000, was de rechtbank niet bevoegd om dit verzoek te behandelen. Eiser werd geadviseerd om zijn vordering bij de burgerlijke rechter in te stellen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

gemachtigde: J.H. Moraal, ambtenaar bij de gemeente.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser op zijn aanvraag van 4 december 2017 omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte op het perceel [perceel] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft eiser op voorhand schriftelijke vragen gesteld. Eiser heeft deze beantwoord.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 18 februari 2021 en daarmee na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiser nog een brief ingezonden. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in die brief heeft vermeld geen aanleiding het onderzoek te heropenen. De rechtbank zal de brief dan ook niet bij haar beoordeling betrekken. De brief wordt ter completering aan het dossier toegevoegd.

Overwegingen

1.1
Bij brief van 31 juli 2012 heeft verweerder aan eiser onder meer – zeer kort samengevat - meegedeeld dat met een kruimelontheffing een nieuwe bedrijfshal op zijn terrein kan worden geplaatst.
1.2
Op 4 december 2017 heeft eiser de omgevingsvergunning voor een nieuwe bedrijfshal aangevraagd.
1.3
Bij brief van 6 december 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag zal worden behandeld volgens de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
1.4
Met ingang van 16 maart 2018 heeft een ontwerpbesluit strekkende tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter inzage gelegen. Het ontwerpbesluit is bij brief van 13 maart 2018 aan eiser toegezonden. In het ontwerpbesluit is vermeld dat daartegen door eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kan worden ingebracht. Verder is erin vermeld dat voor het kunnen inbrengen van een mondelinge zienswijze een afspraak kan worden gemaakt door te bellen met een specifiek genoemd telefoonnummer.
1.5
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar bouwleges geheven onder meer naar het (hogere) tarief voor een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3º, Wabo, en dus de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
2.1
De rechtbank is gehouden de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve te beoordelen.
2.2
Indien verweerder een omgevingsvergunning wil verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 3º, Wabo is op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo de openbare voorbereidingsprocedure uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van artikel 3:15, eerste lid, en 3:16, eerste lid, Awb kunnen belanghebbenden in het kader van een openbare voorbereidingsprocedure binnen zes weken na ter inzagelegging schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren brengen.
Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover van belang, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht.
2.3
Vaststaat dat eiser geen schriftelijke zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit alvorens beroep in te stellen.
2.4
Eiser stelt binnen de zienswijzetermijn een mondelinge zienswijze via de telefoon te hebben ingebracht tegenover een medewerker van verweerder. Ter staving van zijn stelling heeft eiser een uitdraai overgelegd waarop telefoonnummers staan vermeld waarnaar hij stelt te hebben gebeld tijdens de zienswijzetermijn, waaronder volgens eiser het telefoonnummer van de hem reeds eerder bekende medewerker van verweerder tegenover wie hij een zienswijze zou hebben uitgebracht.
2.5
Verweerder betwist dat eiser binnen de zienswijzetermijn telefonisch een mondelinge zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Verweerder heeft navraag gedaan bij de medewerker met wie eiser stelt te hebben gebeld om een zienswijze uit te brengen, maar deze medewerker heeft betwist dat eiser via de telefoon mondeling tegen het ontwerpbesluit binnen de zienswijzetermijn een zienswijze bij hem heeft uitgebracht. Verweerder stelt verder geen verslag te hebben opgemaakt van een mondelinge zienswijze die eiser zou hebben ingebracht en heeft in het bestreden besluit vermeld dat uitsluitend twee anderen, niet zijnde eiser, tegen het ontwerpbesluit zienswijzen hebben ingebracht.
2.6
Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij binnen de zienswijzetermijn een mondelinge zienswijze bij verweerder heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Eiser is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Uit de door hem overgelegde uitdraai van telefoongegevens kan namelijk niet worden opgemaakt met wie hij heeft gebeld en nog minder wat er tijdens die telefoongesprekken zou zijn besproken. Eiser heeft verder ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij niet naar het in het ontwerpbesluit genoemde telefoonnummer heeft gebeld om een afspraak te maken voor het uitbrengen van een mondelinge zienswijze. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser geen zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit alvorens beroep in te stellen.
2.7
Eiser kan redelijkerwijs worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Eiser was al langere tijd de mening toegedaan dat ten behoeve van het project omgevingsvergunning kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 2º, van de Wabo (de zogeheten kruimelgevallenlijst). Het toepassen van die procedure zou eiser minder leges kosten dan het toepassen van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure die van toepassing is bij vergunningverlening met toepassing van onderdeel 3 van de genoemde bepaling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest binnen de zienswijzetermijn een zienswijze in te (laten) brengen tegen het ontwerpbesluit. De omstandigheid dat verweerder uit eerdere correspondentie en overleggen met eiser wist althans ermee bekend had kunnen zijn dat volgens eiser niet de juiste procedure werd gevoerd, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat het niet (tijdig) inbrengen van een zienswijze eiser redelijkerwijs niet kan worden verweten. Juist op het moment dat verweerder het ontwerpbesluit ter visie had gelegd, had eiser de gelegenheid om zich tegen verlening van de vergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 3º, Wabo en daarmee de toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure formeel daadwerkelijk te verzetten. De rechtbank merkt daar nog bij op dat eiser uit een eerdere procedure over de vaststelling van het voor zijn perceel geldende bestemmingsplan bekend was met het vereiste bij het toepassen van een openbare voorbereidingsprocedure tot het indienen van een zienswijze alvorens zijn geschilpunt in beroep aan de rechter te kunnen voorleggen.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet toe.
4.1
Eerst ter zitting heeft eiser een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, Awb gedaan. Eiser verzoekt om vergoeding van schade als gevolg van de (onrechtmatige) besluitvorming door verweerder. Hij begroot de schade op € 34.161,90.
4.2
Op grond van artikel 8:89, eerste lid, Awb is de bestuursrechter, indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, bij uitsluiting bevoegd.
Op grond van artikel 8:89, tweede lid, Awb is de bestuursrechter in de overige gevallen bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,00 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
4.3
Omdat de schadevergoeding waarom eiser verzoekt meer dan € 25.000,00 bedraagt, is de rechtbank, gelet op artikel 8:89, tweede lid, Awb, niet bevoegd kennis te nemen van eisers verzoek. Eiser kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter instellen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het door eiser ingediende verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.