ECLI:NL:RBNHO:2021:2087

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
8730883 CV EXPL 20 - 7175
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van uitvaartkosten door gedaagde na overlijden van zijn moeder

In deze zaak heeft Uitvaartcentrum Zuid B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagde, die de uitvaart van zijn moeder heeft geregeld. De kantonrechter heeft op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vraag centraal stond of gedaagde gehouden was tot betaling van de factuur van het uitvaartcentrum. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij de kostenopgave pas na de uitvaart had ontvangen en deze onder druk had getekend. De kantonrechter oordeelde echter dat gedaagde op de hoogte was van de kosten en de dekking van de uitvaartpolis, en dat hij opdracht had gegeven voor bijkomende kosten. De rechter concludeerde dat gedaagde zijn betalingsverplichting niet was nagekomen en veroordeelde hem tot betaling van € 3.994,71, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in het geval van uitvaartkosten en de noodzaak om afspraken duidelijk te maken en na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8730883 \ CV EXPL 20-7175
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Uitvaartcentrum Zuid B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Uitvaartcentrum Zuid
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.J. Meijer
Samenvatting
Tussen partijen is in geschil of gedaagde is gehouden tot betaling van de factuur van eiseres. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling toe. Niet is gebleken dat gedaagde de kostenopgave na de uitvaart heeft ontvangen en deze nadien (onder druk) heeft getekend. Gedaagde wist tot welk bedrag de uitvaartpolis dekking bood en heeft opdracht gegeven voor bijkomende kosten. Deze kosten dient gedaagde te betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
Uitvaartcentrum Zuid heeft bij dagvaarding van 6 augustus 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Uitvaartcentrum Zuid bij brief van 2 februari 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 19 november 2019 is [moeder van gedaagde] , de moeder van [gedaagde] , overleden. Diezelfde dag heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met Uitvaartcentrum Zuid.
2.2.
Op 20 november 2019 heeft [uitvaartverzorgster] (hierna: [uitvaartverzorgster] ) namens Uitvaartcentrum Zuid de uitvaart besproken op het kantoor van [gedaagde] , een verkeersschool. Die dag is ook duidelijk geworden dat de uitvaartpolis van [moeder van gedaagde] een bedrag van € 3.589,- zou uitkeren.
2.3.
De overeenkomst van opdracht en voorlopige kostenopgave van de uitvaart zijn door beide partijen ondertekend, De voorlopige kostenopgave is begroot op een bedrag van
€ 7.069,75 en blijkens de daarin opgenomen omschrijving opgemaakt en afgegeven op 20 november 2019. Verder staat er dat de opdrachtgever binnen een tijdsbestek van twee weken (in plaats van uiterlijk de dag van de uitvaart) zorg zal dragen voor een aanbetaling van
€ 3.400,-.
2.4.
Bij e-mail van 21 november 2019 om 7:43 uur heeft [gedaagde] Uitvaartcentrum Zuid bericht dat zij de getekende overeenkomst kon ophalen op zijn kantoor. Uitvaartcentrum Zuid heeft dit diezelfde dag gedaan.
2.5.
Uitvaartcentrum Zuid heeft de uitvaart op 25 november 2019 conform de wensen van [gedaagde] uitgevoerd. De kosten daarvan bedroegen blijkens de factuur van 17 december 2019 van Uitvaartcentrum Zuid – na aftrek van de uitvaartpolis – een bedrag van € 3.371,95.
2.6.
Bij brief van 19 april 2020 heeft Uitvaartcentrum Zuid [gedaagde] een ingebrekestelling gestuurd en hem gesommeerd tot betaling. [gedaagde] heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.De vordering

3.1.
Uitvaartcentrum Zuid vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.944,71 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Uitvaartcentrum Zuid legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert tot afwijzing. Op het verweer van [gedaagde] zal bij de beoordeling nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat gedaagde niet betwist dat hij aan Uitvaartcentrum Zuid de opdracht heeft verstrekt voor het verzorgen van de uitvaart van zijn moeder. In beginsel betekent dit dat [gedaagde] is gehouden tot betaling van de factuur. [gedaagde] heeft betoogd dat hij de voorlopige kostenopgave pas na de uitvaart heeft ontvangen en nadien (onder druk) voor akkoord heeft getekend. Op nadere vragen van de kantonrechter heeft [gedaagde] niet kunnen verduidelijken op welk datum de voorlopige kostenopgave door hem daadwerkelijk zou zijn ontvangen en/of ondertekend.
5.2.
Op dit aspect van het verweer heeft Uitvaartcentrum Zuid specifiek gereageerd door aan te voeren dat de betreffende uitvaartverzorgster, [uitvaartverzorgster] , op 20 november 2019 alle kosten van de uitvaart met [gedaagde] heeft besproken. Op basis van de uitvaartpolis kon een eenvoudige uitvaart worden verzorgd, zonder ceremonie en zonder bezoekers. Dit wilde [gedaagde] niet. Hij wilde een uitvaart met bijkomende kosten, waaronder extra consumpties voor de bandleden van zijn moeder die op de uitvaart kwamen zingen. [uitvaartverzorgster] heeft [gedaagde] gewezen op de meerkosten die voor zijn eigen rekening zouden blijven. Door [gedaagde] is dit onvoldoende betwist.
5.3.
Gelet op de onweersproken gebleven toelichtingen van Uitvaartcentrum Zuid is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] op 20 november 2019 wist dat de uitvaartpolis niet meer dan een bedrag van € 3.589,- zou vergoeden. Ook wist [gedaagde] toen dat de voorlopige kostenopgave dit bedrag ruimschoots overschreed. Uit de bijgeschreven notities op de overeenkomst van opdracht en de toelichting van partijen volgt ook dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor bijkomende kosten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan [gedaagde] niet worden gevolgd in zijn verweer dat hij eerst na de uitvaart bekend is geraakt met de voorlopige kostenopgave. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat hij door hevige emoties de strekking van de overeenkomst van opdracht en/of voorlopige kostenopgave niet heeft begrepen, is de kantonrechter van oordeel dat hiervan onvoldoende is gebleken. Dit blijkt ook niet uit zijn e-mail van 21 november 2019. Gelet op het voorgaande faalt het verweer van [gedaagde] .
5.4.
Nu niet is gebleken dat Uitvaartcentrum Zuid haar verplichtingen niet is nagekomen, is [gedaagde] als opdrachtgever gehouden tot betaling van de factuur. Dat [gedaagde] de nalatenschap van zijn moeder heeft verworpen en de vordering van Uitvaartcentrum Zuid – zoals hij heeft betoogd – niet kan voldoen, doet aan vorenstaande niet af. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de door Uitvaartcentrum Zuid gemaakte kosten bovenmatig zijn, maar zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij. Omdat [gedaagde] voor het overige geen verweer heeft gevoerd, wijst de kantonrechter de vordering zoals hierna te melden toe.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Uitvaartcentrum Zuid van € 3.994,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Uitvaartcentrum Zuid tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 498,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter