In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [bedrijfsnaam], werkzaamheden verricht in opdracht van gedaagde. Eiser heeft gedaagde facturen gestuurd voor de uitgevoerde werkzaamheden, maar gedaagde heeft een bedrag van € 4.628,55 onbetaald gelaten ondanks herhaalde aanmaningen. Eiser vordert betaling van een totaalbedrag van € 5.231,84, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat het werk te lang heeft geduurd en niet goed is uitgevoerd.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de facturen van eiser moet betalen, omdat de facturen betrekking hebben op de werkzaamheden die eiser in opdracht van gedaagde heeft uitgevoerd. De enkele stelling van gedaagde dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, is onvoldoende om de betalingsverplichting te ontkennen. De kantonrechter verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat ontevredenheid over de uitvoering van werkzaamheden niet automatisch leidt tot het vervallen van de betalingsverplichting.
Gedaagde heeft niet aangetoond dat zij eiser heeft verzocht om alsnog na te komen of dat zij de overeenkomst heeft ontbonden. De kantonrechter wijst de vordering tot wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten af, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde de vereiste 14-dagenbrief heeft ontvangen. Gedaagde wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 17 maart 2021.