ECLI:NL:RBNHO:2021:2059

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking bij gebruik van geschorst kenteken op openbare weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag Motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. Eiser had een auto met een geschorst kenteken, maar maakte gebruik van de openbare weg. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser in strijd met de voorwaarden van de schorsing van het kenteken had gehandeld. Eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van de verplichtingen die bij de schorsing kwamen kijken, maar de rechtbank wees erop dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om zich hierover te informeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de boete, omdat de opgelegde 100%-boete niet in verhouding stond tot de persoonlijke omstandigheden van eiser, die als ZZP’er in de bouw door de coronamaatregelen in financiële problemen was geraakt. De rechtbank matigde de boete tot 50% van het nageheven bedrag, wat resulteerde in een boete van € 1.268. De rechtbank droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2071
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 28 februari 2020 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag Motorrijtuigenbelasting (MRB).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbende op de boete;
- vermindert de boete tot € 1.268 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met dagtekening 11 oktober 2019 aan eiser over het tijdvak
13 september 2018 tot en met 17 augustus 2019 een naheffingsaanslag MRB opgelegd van
€ 2.537, alsmede bij separate beschikking een verzuimboete van eveneens € 2.537.
2. Eiser is volgens de kentekenregistratie vanaf 16 juni 2018 houder van een motorrijtuig, type Volkswagen Touareg, met kenteken [kenteken] (de auto). De tenaamstelling van het kenteken in het kentekenregister is op verzoek van eiser geschorst met ingang van 13 september 2018. Deze schorsing heeft voortgeduurd tot en met 26 augustus 2019.
3. Eiser heeft de auto naar zijn zeggen op 1 juni 2019 uit de stalling gehaald omdat hij daarmee naar Marokko wilde afreizen. In verband daarmee heeft hij een APK-keuring laten uitvoeren en heeft hij de auto opnieuw laten verzekeren.
4. Op 5 juli 2019 is op de [adres] met elektronische camerabeelden geconstateerd dat met de auto gebruik van de openbare weg is gemaakt, terwijl de tenaamstelling van het kenteken in het kentekenregister was geschorst.
5. Met dagtekening 27 augustus 2019 heeft verweerder eiser een vooraankondiging toegezonden van een naheffingsaanslag en een boetebeschikking waarbij hem de gelegenheid is geboden te reageren.
6. Eiser betoogt dat zijn echtgenote normaal gesproken zijn administratieve verplichtingen op zich neemt, omdat zij de Nederlandse taal beter beheerst. Zij heeft de schorsing van de tenaamstelling ook eerder geregeld. In de betreffende periode was zij daar echter op medische gronden niet toe instaat. Eiser zelf wist niet dat de schorsing van de tenaamstelling van het kenteken door hem beëindigd moest worden. Hij verkeerde in de veronderstelling dat het stallingsbedrijf zich daarom bekommerde. Hij ging er van uit dat alles goed was geregeld. Eiser vindt dat de combinatie van de naheffingsaanslag en de boete hem onevenredig treft.
7. Verweerder is van mening dat eiser behoort te weten wat de voorwaarden van de schorsing zijn en dat het zijn verantwoordelijkheid is om het kenteken te schorsen en te ontschorsen. De gevolgen van het feit dat eiser zelf geen onderzoek heeft gedaan naar deze voorwaarden komen dan ook voor diens rekening en risico. In de aangedragen beroepsgronden van eiser ziet verweerder geen aanleiding om de naheffing te verminderen en de verzuimboete te matigen.
8. De rechtbank overweegt als volgt:
Aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken zijn voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat geen gebruik van de auto wordt gemaakt op de openbare weg. Eiser heeft wel gebruik gemaakt van de openbare weg en dat rechtvaardigt de naheffingsaanslag. Dat het nageheven bedrag is vastgesteld met als uitgangspunt dat de gehele periode van schorsing (van minder dan een jaar) van het kenteken van de auto gebruik kan zijn gemaakt vloeit voort uit de wet en er zijn geen feiten en /of omstandigheden aangedragen en aannemelijk gemaakt die tot het oordeel kunnen leiden dat de naheffing ten onrechte of over een te lange periode is vastgesteld. Dat onbetwist is gebleven dat de auto eerst op 1 juni 2019 uit de stalling is gehaald en dat de rechtbank dit – met het oog op de voorgenomen reis naar Marokko - ook niet ongeloofwaardig acht maakt dit niet anders. Het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag is dan ook ongegrond.
9. Voor wat betreft de opgelegde verzuimboete heeft te gelden dat afwezigheid van alle schuld (AVAS) of bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn tot het achterwege laten van de boete of een matiging daarvan. Van AVAS is geen sprake, omdat eiser zelf onderzoek had moeten doen naar de voorwaarden waaronder de schorsing is verleend. In de in het beroepschrift en ter zitting toegelichte grieven ziet de rechtbank echter omstandigheden welke nopen tot herziening van de opgelegde verzuimboete.
Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en de in het belastingrecht gevormde jurisprudentie brengen met zich dat een standaardmatige boeteoplegging van 100 percent van het nageheven bedrag moet wijken voor een boete waarvan de hoogte is bepaald met inachtneming van de persoon van de betrokken burger en de desbetreffende feiten en omstandigheden waaronder het beboete gedrag is begaan. In het onderhavige geval heeft eiser gesteld dat zijn inkomen als ZZP’er in de bouw sterk is verminderd als gevolg van de coronamaatregelen en dat hij de auto ook om budgettaire problemen te voorkomen heeft moeten verkopen. Eisers inkomen is naar zijn zeggen ‘tot vrijwel niets’ gedaald, zodat hij en zijn echtgenote moeten terugvallen op het inkomen van de echtgenote die in het onderwijs een jaarinkomen geniet van circa € 22.000. Een verzuimboete bij een eerste verzuim aan de kant van eiser die meer dan 100 percent van dat inkomen bedraagt acht de rechtbank niet langer passend en geboden. Verweerders standpunt dat geen sprake is van een inkomen op bijstandsniveau en dat daarom van matiging geen sprake kan zijn acht de rechtbank te rigide en niet in overeenstemming van de in het contact tussen overheid en burger na te streven ‘menselijke maat’. Alles afwegende acht de rechtbank een boete van 50 percent in de gegeven omstandigheden – vergelijk hetgeen de rechtbank onder 6 heeft overwogen - passend en geboden. In zoverre is het bet beroep gegrond.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep, voor zover gericht tegen de boetebeschikking, gegrond. De rechtbank zal de boete gelet op het vorenstaande verminderen tot € 1.268, zijnde 50 percent van het nageheven bedrag.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu geen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden kosten zijn gesteld noch anderszins zijn gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.