7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting aan een woning, waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De verdachte heeft samen met zijn mededaders omstreeks 04:00 uur ’s nachts een brandbom voor de voordeur van een woning aangestoken. Slechts doordat de brandbom niet tot ontploffing is gekomen en één van de bewoners van de woning de aangestoken brandbom onmiddellijk is gaan blussen, zijn de gevolgen uiteindelijk beperkt gebleven. Een dergelijke brandstichting heeft een groot gevaarzettend karakter. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen onaanvaardbaar grote risico’s voor aangever en zijn zoon in het leven heeft geroepen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de poging tot brandstichting plaats heeft gevonden bij de voordeur van de woning en gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Dit alles onderstreept het levensgevaarlijke karakter van het handelen van de verdachte. Daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel in het algemeen en dat van aangever en zijn zoon in het bijzonder.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal, door goederen en contant geld weg te nemen uit de woning van een kennis waar hij op dat moment op bezoek was. Diefstal is een ergerlijk feit, dat bovendien schade veroorzaakt bij de benadeelde.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, gedateerd 17 november 2020, van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, gedateerd 19 oktober 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. R.S. Turk.
Uit voormelde rapportages blijkt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van een Pro Justitia rapport en dat de reclassering geen advies heeft gegeven over de oplegging van eventuele bijzondere voorwaarden, terwijl het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering van de benadeelde partij [naam] feit 3 (parketnummer 15.191163.20)
De vordering
De benadeelde partij [naam] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.694,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de waarde van de spullen die uit de woning zijn weggenomen (€ 1.227,00 in totaal), contant geld dat uit de woning is weggenomen (€ 3.225,00 in totaal) en kosten voor het vervangen van het slot van de voordeur (€ 242,00).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van het contante geld te matigen tot een bedrag van € 320,00, en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.789,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag is opgebouwd uit de waarde van de spullen die uit de woning zijn weggenomen (€ 1.227,00 in totaal), contant geld dat uit de woning is weggenomen voor zover dat bedrag door de verdediging niet is betwist (€ 320,00 in totaal) en kosten voor het vervangen van het slot van de voordeur (€ 242,00).
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Gelet op de bewezenverklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de overige gestelde schade (de overige € 2.905,00 aan contant geld dat uit de woning weg zou zijn weggenomen) het rechtstreeks gevolg is van het onder 4.4 bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.