ECLI:NL:RBNHO:2021:2037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
8388563 \ CV FORM 20-2554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en bewijsvoering door vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Ryanair voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 30 augustus 2019. De vlucht was echter vertraagd, waardoor de passagier meer dan drie uur later op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Ryanair weigerde dit te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet in staat was om de vermeende buitengewone omstandigheden aan te tonen die de vertraging zouden rechtvaardigen. De vervoerder had geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar verweer. De kantonrechter oordeelde dat het aan de luchtvaartmaatschappij is om voldoende gegevens en onderbouwing te verstrekken om aan te tonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Aangezien Ryanair hierin niet slaagde, werd het verweer verworpen.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen en Ryanair veroordeeld tot betaling van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werd Ryanair ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is genomen in het openbaar en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8388563 \ CV FORM 20-2554
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 13 maart 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 26 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Malaga (Spanje) naar Amsterdam op 30 augustus 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier is meer dan drie uur later op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
3.2. - € 400,00,
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.3.
De passagier baseert haar verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.4.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.5.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder geen enkel stuk heeft overgelegd ter onderbouwing van de door haar aangevoerde buitengewone omstandigheid. Uitgangspunt is dat de luchtvaartmaatschappij de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden dient aan te tonen. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om voldoende gegevens en onderbouwing te verstrekken opdat de kantonrechter een oordeel kan vormen. De vervoerder heeft dat nagelaten. Derhalve faalt het verweer van de vervoerder. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan de beoordeling van de vraag of de vervoerder de vertraging op de eindbestemming had kunnen voorkomen.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.5.
Voorts heeft de vervoerder nog aangevoerd dat indien de compensatie wordt toegewezen, de vervoerder niet gehouden is proceskosten te voldoen. De vervoerder beroept zich daarbij op artikel 15.2 van haar algemene voorwaarden. De kantonrechter overweegt dat eerder bij beschikkingen van 22 januari 2020 ( 7573474/ CV FORM 19-2569 en 7526665 CV FORM 19-1756) is geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder is door de kantonrechter vernietigd en dient dan ook buiten toepassing te blijven. De proceskosten komen dan ook voor rekening van de vervoerder.
4.6.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 400,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open