In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Malaga op 30 augustus 2019, die meer dan drie uur vertraging opliep. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen. De passagier diende daarop een verzoek in bij de rechtbank.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De vervoerder voerde als verweer aan dat zij het compensatiebedrag van € 400,00 al vóór de procedure aan de passagier had voldaan, en overhandigde een betaalbewijs waaruit bleek dat dit bedrag op 17 oktober 2019 was overgemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de procedure nodeloos was gestart, aangezien de compensatie al was betaald. Daarom werd het verzoek van de passagier afgewezen.
De passagier werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de vervoerder op € 75,00 werden begroot. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.