In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen de buitenlandse luchtvaartmaatschappij Easyjet Airline Company Limited wegens de annulering van hun vlucht van Milaan naar Amsterdam op 15 juli 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De passagiers hebben een bedrag van € 1.000,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft de annulering betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde slottijden opgelegd door de luchtverkeersleiding, waardoor de vlucht niet tijdig kon vertrekken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals door de vervoerder gesteld. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de annulering te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de passagiers vergoed, terwijl de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren bij het inroepen van buitengewone omstandigheden als verweer tegen compensatieclaims.