ECLI:NL:RBNHO:2021:2033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
8145013 \ CV EXPL 19-17080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines A.G., wegens vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Vilnius via Wenen op 25 juli 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een kapot brandstofsysteem op de luchthaven van Amsterdam, wat leidde tot een chaos en annuleringen van vluchten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging niet te vermijden was, en dat de passagier niet kon aantonen dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8145013 \ CV EXPL 19-17080
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 7 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Vilnius (Litouwen) via Wenen op 25 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Wenen is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht naar Vilnius gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe – onder meer – het volgende aangevoerd.
4.2.
Op 24 juli 2019 had de luchthaven van Amsterdam tussen 12:24 UTC en 19:15 UTC te kampen met een kapot brandstofsysteem. Ten gevolge hiervan zijn er die dag 326 vluchten geannuleerd en ontstond er een chaos op de luchthaven van Amsterdam. Het toestel dat de vlucht van Amsterdam naar Wenen moest uitvoeren, is op 24 juli 2019 naar platform J gesleept. Op 25 juli 2019 diende het toestel van platform J naar de gate te worden gesleept, wat veel tijd in beslag nam. Het eerder verslepen van het toestel was niet mogelijk, omdat alle gates bezet waren. Het toestel dat de onderhavige vlucht zou uitvoeren, heeft daarnaast restricties opgelegd gekregen van de luchtverkeersleiding. De luchtverkeersleiding heeft het oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. De vervoerder moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. De onderhavige vlucht kwam met een vertraging in Wenen aan, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Vilnius heeft gemist. De vervoerder kon deze omstandigheden niet voorkomen noch beperken, aldus de vervoerder.
4.3.
De vervoerder betwist tevens de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden. De passagier betwist primair dat de vertraging werd veroorzaakt door slotwijzigingen. Subsidiair betwist zij dat als gevolg van buitengewone omstandigheden een latere slottijd is opgelegd aan het toestel. Daarnaast betwist de passagier de dienstregeling van het toestel en de door de vervoerder overgelegde interne verklaring waaruit de ontstane chaos op de luchthaven van Amsterdam zou blijken. De passagier stelt zich op het standpunt dat een groot gedeelte van de vluchten op 25 juli 2019 tijdig dan wel met een minimale vertraging is vertrokken. De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder heeft ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden een intern bericht van de Station Manager te Schiphol overgelegd, waarvan de inhoud door de passagier is betwist. Uit het bericht volgt dat er sprake was van een kapot brandstofsysteem op de luchthaven van Amsterdam tussen 12:45 UTC en 19:15 UTC en welke gevolgen dit had voor het toestel waarmee onderhavige vlucht werd uitgevoerd. De vervoerder heeft toegelicht dat de Station Manager tot doel heeft om het hoofdkantoor van de vervoerder te informeren over de gebeurtenissen op de luchthaven van Amsterdam en de consequenties van deze gebeurtenissen. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat sprake was van een brandstofstoring. Het overgelegde bericht is afkomstig van de Station Manager en kan derhalve niet worden aangemerkt als een partijverklaring.
5.5.
Voorts heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht in kwestie overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vlucht een vertrekvertraging had van 113 minuten wegens vertragingscode 87 (‘AIRPORT FACILITIES, parking stands, ramp congestion, lighting, buildings, gate limitations, etc.’). De vervoerder heeft toegelicht dat de vertraging is ontstaan doordat er geen gates beschikbaar waren. Uit de ‘slot history’ volgt daarnaast dat de luchtverkeersleiding twee uur voor de schemavertrektijd van de onderhavige vlucht het oorspronkelijke CTOT van 05:00 UTC verving voor een CTOT van 05:36 UTC. De in de ‘slot history’ vermelde vertragingscode 81 staat voor: ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems. Het CTOT is vervolgens nog diverse keren gewijzigd. Uiteindelijk heeft de vlucht gebruik gemaakt van het CTOT van 07:16 UTC. De vervoerder heeft met de door haar overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat de vlucht in kwestie hinder heeft ondervonden ten gevolge van de brandstofstoring van 24 juli 2019. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat uit het door de passagier overgelegde overzicht van alle vertrekkende vluchten te Amsterdam onvoldoende is gebleken dat een groot deel van de vluchten op 25 juli 2019 tijdig dan wel met minimale vertraging is vertrokken. Bij diverse vluchten ontbreekt de vertrektijd, wat er op zou kunnen duiden dat deze vlucht geannuleerd is. Een brandstofstoring en de daaruit voortvloeiende consequenties zijn niet te kwalificeren als een gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de vervoerder, zodat het besluit van de luchtverkeersleiding een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening oplevert. De vlucht in kwestie is uiteindelijk met een aankomstvertraging van 98 minuten om 08:33 UTC in Wenen aangekomen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Vilnius met schemavertrektijd 08:05 UTC gemist. De vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht Amsterdam – Wenen. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van Wenen een minimale overstaptijd van 25 minuten geldt. De passagier had oorspronkelijk een overstaptijd van 70 minuten. Naar het oordeel van de kantonrechter dient een luchtvaartmaatschappij bij het boeken van de vlucht voldoende overstaptijd in acht te nemen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Het hanteren van een buffer van 45 minuten wordt voldoende geacht. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar een andere vlucht. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter