In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 november 2020 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 4.309,52 gram cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de openbare terechtzitting op 11 februari 2021 heeft de verdachte bekend en is er geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbalen, in overweging genomen en heeft het ten laste gelegde feit bewezen verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies gericht op verslaving en middelengebruik. De verdachte is als kwetsbaar en beïnvloedbaar omschreven, en de reclassering heeft intensieve begeleiding geadviseerd. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen telefoons aan de verdachte moeten worden teruggegeven.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.