ECLI:NL:RBNHO:2021:2006
Rechtbank Noord-Holland
- Raadkamer
- H.D. Overbeek
- S. Sicking
- J.J.M. Uitermark
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van ontnemingsbedrag na veroordeling tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsbedrag van € 55.000,- dat aan de Staat moest worden betaald. Dit bedrag was opgelegd aan verzoeker na een veroordeling door het gerechtshof te Amsterdam op 11 februari 2019, welke onherroepelijk werd op 5 november 2019. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert en werkloos is, heeft verzocht om het resterende bedrag kwijt te schelden of te verminderen, omdat hij niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft het verzoek behandeld in raadkamer, waarbij verzoeker en zijn advocaat, mr. I.R. Rigter, aanwezig waren, evenals de officier van justitie, mr. M. Kubbinga.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker sinds de veroordeling een voorlopige betalingsregeling heeft getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en deze regeling tot op heden nakomt. De rechtbank oordeelt dat er geen voldoende bewijs is dat verzoeker structureel onmachtig is om te betalen. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat de omstandigheden die reeds bekend waren bij de ontnemingsrechter, niet opnieuw kunnen worden ingeroepen in een verzoek tot vermindering of kwijtschelding. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige of toekomstige financiële situatie zodanig is dat hij niet kan voldoen aan zijn betalingsverplichting.
Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek tot kwijtschelding of vermindering van het ontnemingsbedrag af, omdat niet is aangetoond dat verzoeker geen draagkracht heeft en er geen redenen zijn om aan te nemen dat zijn financiële situatie in de toekomst niet kan verbeteren.