In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 oktober 2020 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 12.367,6 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en had de koffer met cocaïne voor iemand anders meegenomen, voor een beloning van € 6.000,-. Tijdens de controle op de luchthaven werd de koffer door de douane onderzocht, waarbij de cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er contrabande in de koffer zat, en dat hij willens en wetens deze kans heeft aanvaard. De rechtbank achtte het ten laste gelegde opzet op de invoer van de cocaïne bewezen.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner voor een gezin met twee jonge kinderen en zijn status als first offender. De rechtbank weegt de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de gevolgen voor de gezondheid van anderen zwaar mee in haar beslissing. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde feit strafbaar op basis van de Opiumwet.