Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in 2011 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, had op 19 oktober 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld moeten worden, onder strikte voorwaarden. Een van deze voorwaarden was dat hij zich niet in de provincie Noord-Holland mocht bevinden. Echter, op 15 december 2020 vertrok de veroordeelde ongeoorloofd naar Kenia zonder toestemming van de reclassering, wat leidde tot een vordering van de officier van justitie om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Tijdens de openbare terechtzitting op 26 januari 2021 werd de zaak behandeld. De veroordeelde was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en er werd ook een toezichthouder van de reclassering gehoord. De reclassering had eerder toestemming gegeven voor een reis naar Kenia, maar had deze geweigerd voor de reis in december vanwege een negatief reisadvies en praktische problemen met toezicht. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden en dat er termen waren om de vordering van het Openbaar Ministerie toe te wijzen. De rechtbank besloot de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 30 dagen te herroepen, waarbij 3 dagen in mindering werden gebracht voor de tijd die de veroordeelde al in detentie had doorgebracht.
De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 6:2:13 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de beslissing werd op 9 februari 2021 openbaar gemaakt.