ECLI:NL:RBNHO:2021:2001

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
15/820519-15 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met forse overschrijding van de redelijke termijn

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks een forse overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier jaar. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het helpen van anderen bij het verkrijgen van toegang tot Nederland, waarbij hij gebruik maakte van valse documenten en zich voordeed als hun echtgenoot of vader. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 mei 2015 te Schiphol en in Pakistan en Dubai, anderen behulpzaam was bij hun reis naar Nederland. De rechtbank weegt zwaar dat een van de slachtoffers een kwetsbaar minderjarig kind was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd een geldbedrag verbeurd verklaard, dat aan de verdachte toebehoorde en dat hij bij zich had ten behoeve van de reis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. I.A.M. Tel als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820519-15 (P)
Uitspraakdatum: 11 maart 2021
Tegenspraak ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering (Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. S.J. Van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of in Pakistan en of in Dubai, een ander of anderen, te weten (zich noemende) [naam] en/of (zich noemende) [naam] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van
toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar/hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door de vliegtickets voor die [naam] en/of [naam] te boeken en/of die [naam] en/of [naam] te begeleiden op de vlucht van Karachi naar Dubai en/of de vlucht van Dubai naar Amsterdam en/of de reisdocumenten van die [naam] en/of [naam] bij de grensbewaking op Schiphol aan te bieden en/of het woord te voeren bij de grensbewaking op Schiphol en/of te verklaren dat zij voor toerisme naar Nederland kwamen terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier jaar, die is te wijten aan het Openbaar Ministerie en waarin verdachte geen aandeel heeft gehad. Volgens de raadsman kan niet met een andere sanctie worden volstaan, wat meebrengt dat verdachte niet meer kan worden vervolgd voor het hem ten laste gelegde feit.
2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn weliswaar fors is overschreden, maar dat dit - gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.3
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), te worden gecompenseerd door strafvermindering en leidt dit niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet in dit geval, waarin sprake is van een ernstig feit en niet is gebleken dat sprake is van andere, ernstige gevolgen dan de gebruikelijke gevolgen, geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 mei 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en in Pakistan en in Dubai, anderen, te weten (zich noemende) [naam] en (zich noemende) [naam] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op
15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, door de vliegtickets voor die [naam] en/of [naam] te boeken en die [naam] en [naam] te begeleiden op de vlucht van Karachi naar Dubai en de vlucht van Dubai naar Amsterdam en de reisdocumenten van die [naam] en [naam] bij de grensbewaking op Schiphol aan te bieden en het woord te voeren bij de grensbewaking op Schiphol en te verklaren dat zij voor toerisme naar Nederland kwamen terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mensensmokkel, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het bij verdachte in beslag genomen geldbedrag verbeurd moet worden verklaard, nu een dergelijk contant geldbedrag doorgaans bij mensensmokkel wordt gebruikt en een slachtoffer in dit geval bovendien heeft verklaard dat zij al een groot geldbedrag aan verdachte had betaald.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn van 45 maanden. Gelet op het enorme tijdsverloop in deze procedure, heeft de raadsman bepleit dat het niet meer opportuun is verdachte te straffen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte kampt met kwalen die passen bij een zenuwaandoening, waardoor detentie hem extra zwaar zal treffen. Ook heeft verdachte in deze procedure reeds een borgsom van € 2.500,00 betaald in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis en is hij dat bedrag nu kwijt. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman subsidiair gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag dient te worden teruggegeven aan verdachte. Volgens de raadsman bestaat onvoldoende causaal verband tussen het in beslag genomen geldbedrag en het bewezenverklaarde.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee afzonderlijke en niet aan elkaar verwante personen, een vrouw en een minderjarig kind, tegelijkertijd vanuit Pakistan naar Nederland gesmokkeld. Verdachte heeft de vliegtickets voor de reis geboekt, de gesmokkelde personen begeleid tijdens en na de vluchten naar Nederland en hun vervalste reisdocumenten bij de grensbewaking op Schiphol aangeboden, waarbij hij zich heeft voorgedaan als hun echtgenoot respectievelijk vader. Verdachte is hierbij op een professionele en geraffineerde wijze te werk gegaan, door onder meer gebruik te maken van zogenaamde look a like reisdocumenten met valse reisstempels en een vervalste uitnodigingsbrief van een bedrijf in Helsinki. De rechtbank laat bij de straftoemeting bovendien ten nadele van verdachte zwaar meewegen dat een van de slachtoffers een alleenreizend, minderjarig en aldus (kwetsbaar) kind betrof.
Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en de landen die zijn toegetreden tot het Protocol inzake mensensmokkel van migranten. Mensensmokkel draagt ook bij aan de instandhouding van een illegaal circuit waarin financieel voordeel wordt getrokken van kwetsbare mensen die aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun reis, terwijl het maatschappelijke draagvlak om asielzoekers, waaronder politieke vluchtelingen, ruimhartig op te vangen daardoor wordt ondermijnd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op de justitiële documentatie van verdachte van 27 januari 2021, waaruit volgt dat verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank mede acht geslagen op wat ten aanzien van soortgelijke strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, zodat de rechtbank in de onderhavige zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden passend vindt. De rechtbank heeft er echter in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat verdachte al op 1 juni 2015 in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte er redelijkerwijs rekening mee houden dat hij voor dit feit mogelijk strafrechtelijk vervolgd zou worden, zodat de redelijke termijn voor berechting van twee jaar als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, toen is aangevangen. Nu de rechtbank op 11 maart 2021 vonnis wijst, is de redelijke termijn met ruim drie jaren en negen maanden overschreden. Ook neemt de rechtbank in dat kader mee dat in deze strafzaak op 4 september 2015 een pro forma zitting heeft plaatsgevonden, terwijl de rechtbank blijkens het proces-verbaal van die zitting reeds op dat moment uitging van een inhoudelijke behandeling.
Nu de zaak pas vijf jaar nadien inhoudelijk is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding in aanzienlijke mate af te wijken van voornoemde straf en – alles afwegende – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman geschetst, ziet de rechtbank geen aanleiding de op te leggen gevangenisstraf (verder) te matigen.

7.Bijkomende straf

De rechtbank acht het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en hij – naar de rechtbank begrijpt – dit bij zich had ten behoeve van de onderhavige reis.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 57, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
36.110 pakistaanse rupee (itemnrs 27, 28, 29 en 30).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. C.A.J. van Yperen en M.M.J. de Jager-Koedooder, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 maart 2021.
mrs. C.A.J. van Yperen, M.M.J. de Jager-Koedooder en S. Bähler zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.