ECLI:NL:RBNHO:2021:2

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
8251861 \ CV EXPL 20-111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van haar vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Kiev via München op 15 oktober 2018. Door een vertraging van vlucht LH2307, die de passagier van Amsterdam naar München moest vervoeren, miste zij haar aansluitende vlucht naar Kiev. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van meer dan drie uur.

De vervoerder, Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een wijziging van het slot door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, waardoor zij niet aansprakelijk was voor de compensatie.

De kantonrechter concludeerde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet in staat was om haar aansluitende vlucht te halen, zelfs niet zonder de vertraging. De vordering van de passagier werd afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8251861 \ CV EXPL 20-111
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde Webcasso B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren op 15 oktober 2018 van Amsterdam naar München (met vluchtnummer LH2307) en aansluitend van München naar Kiev (vlucht LH2546). De geplande vertrektijd van vlucht LH2307 was om 17:00 uur (lokale tijd) en de geplande aankomsttijd was om 18:20 uur (lokale tijd). De geplande vertrektijd van vlucht LH2546 was 19:05 uur en de geplande aankomsttijd 22:15 uur (lokale tijd).
2.2.
Vlucht LH2307 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar een vervangende vlucht. Deze vlucht vertrok op 16 oktober 2018 om 12:30 uur (lokale tijd) en kwam in Kiev aan om 15:40 uur (lokale tijd). De passagier is aldus met een vertraging van meer dan drie uur op haar eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,72 althans € 72,60, althans een door de rechtbank in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat vlucht LH2307 met een vertraging van 35 minuten is vertrokken vanuit Amsterdam, omdat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vorige vlucht (LH2306) die voorafgaand aan vlucht LH2307 met hetzelfde toestel en dezelfde bemanning is uitgevoerd. De passagier is vervolgens met een vertraging van 37 minuten in München aangekomen. De schema overstaptijd voor de onderhavige vlucht bedraagt 45 minuten en de ‘minimum connecting time’ op de luchthaven van München bedraagt 30 minuten. De passagier heeft dan ook vanwege deze vertraging de aansluitende vlucht gemist. Lufthansa heeft de passagier vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Kiev.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Kiev, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders de indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is - voor zover relevant - vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
Lufthansa beroept zich op (de doorwerking van) een buitengewone omstandigheid.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Lufthansa het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht LH2306 overgelegd. Hieruit volgt dat om 10:50 UTC de ‘slot’ van 12:50 UTC door de luchtverkeersleiding middels een Slot Allocation Message (SAM) werd gewijzigd naar 13:33 UTC en dat om 11:11 UTC de “slot” van 13:35 UTC werd toegewezen middels een Slot Revision Message (SRM). De kantonrechter overweegt dat het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer als gevolg van “
ATFM due to ATC STAFF EQUIPMENT EN-ROUTE, reduced capacity caused by industrial action or staff shortage, equipment failure, military exercise or extraordinary demand due to capacity reduction in neighbouring area”(vertragingscode 82) een nieuw slot heeft opgelegd aan vlucht LH2306. De passagier stelt dat geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening door het intrekken van het slot, omdat er sprake was van een vertraging van slechts enkele minuten. De kantonrechter kan dit niet volgen. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat het intrekken van het oorspronkelijke slot van vlucht LH2306 en het opleggen van een nieuw - later- slot door de luchtverkeersleiding hebben geleid tot een vertraging van 27 minuten van deze vlucht. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw slot heeft verzocht of dat zij het aan zichzelf te wijten had dat aan vlucht LH2306 een later ‘slot’ is opgelegd. De kantonrechter ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vertragingscodes zoals vermeld in het vluchtrapport en de ‘slot history’.
5.5.
Voorts is voldoende gebleken dat de buitengewone omstandigheid van vlucht LH2306 doorwerkt naar de onderhavige vlucht LH2307. Het vluchtrapport van vlucht LH2307 vermeldt een vertrekvertraging van 28 minuten vanwege de vertraagde aankomst van de voorafgaande vlucht. Dit volgt uit vertragingscode 93 (
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector). Daarnaast is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van deze vertraging van 28 minuten van vlucht LH2307. Indien deze vertraging zich niet had voorgedaan, had de passagier de aansluitende vlucht LH2546 naar Kiev immers niet gemist. De vertraging is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.6.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen. Volgens de vervoerder geldt op de luchthaven van München een minimale overstaptijd (MCT) van 30 minuten. De passagier stelt hier tegenover dat de MCT 65 minuten bedraagt, maar heeft dit niet onderbouwd. Indien de stelling van de passagier juist is, had zij de overstap nooit kunnen halen, ook niet zonder vertraging, aangezien de passagier oorspronkelijk een geplande overstaptijd van 45 minuten had. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de MCT 30 minuten bedroeg. Dit houdt in dat de passagier een buffer had van 15 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd omdat in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te München echter een aankomstvertraging van 28 minuten ten gevolge van (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid zodat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen.
5.7.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat er geen andere mogelijkheid was om de passagier sneller naar de eindbestemming te vervoeren. Het was niet mogelijk om een ander toestel met bemanning in te huren teneinde vlucht LH2307 op tijd uit te voeren, althans niet op een zo korte termijn dat de passagier daarmee eerder in München zou zijn aangekomen dan zij thans is aangekomen. Daarnaast was het niet mogelijk om de passagier eerder om te boeken naar andere vluchten van de vervoerder. De passagier heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter acht daarom voldoende aannemelijk dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter