In deze zaak heeft eiser, een kleinzoon van de overledene, een vordering ingesteld tegen de Stichting Pré Wonen om de huurovereenkomst van zijn oma voort te zetten. De huurovereenkomst was eerder opgezegd door de overledene in verband met sloopplannen. Eiser stelde dat hij sinds 2005 zijn hoofdverblijf bij zijn oma had en dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden. Pré Wonen betwistte dit en voerde aan dat eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor voortzetting van de huurovereenkomst, waaronder het ontbreken van een huisvestigingsvergunning.
Tijdens de zitting op 12 februari 2021 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij en zijn oma de kosten van het huishouden deelden of dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 7:268 lid 2 BW, en wees de vordering van eiser af. Tevens werd de tegenvordering van Pré Wonen tot ontruiming toegewezen, met de voorwaarde dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
De kantonrechter heeft eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten, en de ontruiming van de woning is voorwaardelijk toegewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, op 10 februari 2021.