Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[naam 1],
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 april 2020 met producties 1-18;
- de conclusie van antwoord met producties 1-17;
- het tussenvonnis van 16 september 2020;
- het bericht van de advocaat van [gedaagde] van 8 januari 2021 met producties 18-22;
- de mondelinge behandeling op 26 januari 2021, waar de curator en [gedaagde] , vergezeld van mr. A.D. van Koningsveld en mr. S.N. van Meijl, zijn verschenen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de rechtbank beantwoord en hun standpunten naar voren gebracht. De curator en mr. Van Koningsveld hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
2.De feiten
“(..) Volgens u is het pand niet in de nalatenschap terecht gekomen omdat per testament door middel van een legaat of anderszins het pand aan de vader van mevrouw [naam 2] is toegekomen.
Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens is er dus een verklaring van erfrecht waarin staat dat u in alle rechten en plichten van mevrouw [naam 2] bent getreden in verband met het feit dat u de nalatenschap hebt aanvaard, een testament is mij verder niet bekend. Volgens het Kadaster waren de heer [naam vader] en mevrouw [naam 2] tezamen eigenaar voor ieder 50% van het pand [adres] . Graag ontvang ik op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid omtrent de eigendomspositie van het pand (…).”
“Door het faillissement ben ik niet teken bevoegd en is het afgifte legaat nooit door mij getekend. In de voorliggende periode is dit bij mij nooit bekend geweest of wel ik heb daar nooit aan gedacht en zeker mijn schoonvader niet. (…)”
Gelet op de reikwijdte van artikel 194 Fw komt het mij voor dat de heropening ten onrechte is verzocht. Immers de bate in de boedel bestaande uit de helft van de eigendom in de [adres] was uw voorganger en dus u bekend althans wordt bekend verondersteld. Artikel 194 Fw ziet naar mijn mening alleen toe op heropening in verband met baten welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren. Ik verneem graag uw standpunt.”
“Op dit moment kan ik geen standpunt innemen omtrent de rechtspositie van cliënt totdat bekend is of cliënt beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de onverdeelde helft van de woning vanwege de heropening van zijn faillissement. Ik ben hierover in overleg met de curator, (…)”
3.Het geschil
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de curator aan de onderhandse verkoop van het onroerend goed aan de [adres] , en in dat kader [gedaagde] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan alle verkoophandelingen in de ruimste zin des woords, waaronder, maar niet daartoe beperkt, het toegang geven aan een makelaar tot de betreffende woning voor het laten taxeren van de woning en het maken van foto’s van de woning ten behoeve van het verkoopproces, alsmede het toegang geven tot de woning aan een makelaar en geïnteresseerden voor koop van de woning in verband met bezichtiging daarvan, alsmede zorg te dragen voor het tijdig, uiterlijk twee dagen voor de met een koper overeen te komen datum van oplevering van de betreffende woning, in goede staat en leeg en ontruimd opleveren van de betreffende woning – met achterlating van al hetgeen tot de onverdeeldheid toebehoort – aan een door de curator aan te wijzen makelaar onder afgifte van de sleutels van de woning, een en ander indien en voor zover [gedaagde] weigert zijn medewerking te verlenen aan de feitelijke en rechtshandelingen die hij conform veroordeling dient te verrichten c.q. toe te laten op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag, een gedeelte van een dag daarbij inbegrepen dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen tot een maximum van € 100.000,00;
Zowel bij zijn voorganger als bij hemzelf was niet bekend dat er ten tijde van de vereffening van de boedel sprake was van een eigendomsrecht van [gedaagde] met betrekking tot de onverdeelde helft van de woning. [gedaagde] heeft hen hierover niet geïnformeerd. De curator ging uit van de verklaring van [gedaagde] dat [naam vader] na het overlijden van [naam 2] de eigenaar was van de gehele woning. Eerst de mededeling van notaris Wardenaar in mei 2019 dat [gedaagde] de eigendom had van het onverdeelde aandeel van [naam 2] , bracht hierin verandering.
De curator is gerechtigd en gehouden om aan het bevel van de rechtbank van 12 juni 2019 uitvoering te geven door deze nagekomen bate alsnog te vereffenen. [gedaagde] weigert echter mee te werken aan de onderhandse verkoop van de woning, terwijl hij op grond van artikel 105a Fw alle medewerking moet verlenen aan het beheer en de vereffening van de boedel. Hierdoor handelt [gedaagde] in strijd met een wettelijke plicht en/of met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens de curator, althans jegens de gezamenlijke crediteuren. De curator stelt recht en belang bij een voorziening te hebben waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn volledige medewerking te geven aan de verkoop van zijn onverdeelde aandeel in de woning.
Meer subsidiair voert [gedaagde] aan dat de curator in strijd met zijn waarheidsplicht uit hoofde van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft gehandeld door de rechtbank op 28 mei 2019 niet te informeren over zijn wetenschap omtrent het testament van [naam 2] en de conceptakte van het legaat. Indien de rechtbank hiervan op de hoogte zou zijn geweest, was zij tot de conclusie gekomen dat de curator gedurende het faillissement had geweten dan wel had moeten weten dat [gedaagde] de eigendom van de onverdeelde helft van de woning onder voorwaarde had. Volgens [gedaagde] heeft de curator door zijn verzoek tot heropening ten onrechte van de rechtbank een titel verkregen, zodat executie van de beschikking van 12 juni 2019 misbruik van procesrecht/bevoegdheid oplevert.
4.De beoordeling4.1. De rechtbank stelt voorop dat op grond van het testament van [naam 2] haar aandeel in de woning was gelegateerd aan [naam vader] . Aan [gedaagde] werd een tegelijk met de afgifte van het legaat te vestigen gebruiksrecht toegekend ten laste van [naam 2] ’s gerechtigheid in de woning.
“Indien na de slotuitdeling ingevolge artikel 189 gereserveerde uitdelingen aan de boedel terugvallen, of mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn, welke ten tijde der vereffening niet bekend waren, gaat de curator, op bevel van de rechtbank, tot vereffening en verdeling daarvan over op de grondslag van de vroegere uitdelingslijsten.”
De beschikking is dus juridisch onaantastbaar.
Op bovengenoemd uitgangspunt kan slechts dan een uitzondering worden aanvaard indien moet worden aangenomen dat de curator misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het ten uitvoer leggen van de executoriale titel. Hiervan kan (slechts) sprake zijn indien de te executeren beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of indien er sprake is van nieuwe omstandigheden die aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Ten tijde van de vereffening was [gedaagde] aspirant-eigenaar van de onverdeelde helft van de woning. Hij had als enig erfgenaam van [naam 2] een potentieel gebruiksrecht ten laste van haar gerechtigdheid in de woning, zolang het legaat aan [naam vader] met betrekking tot de eigendom van dit aandeel niet werd geëffectueerd. [naam vader] en [gedaagde] zijn nimmer overgaan tot effectuering van hun rechten. Onder deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de curator destijds de juridisch onzekere aanspraak van [gedaagde] op dit vermogensbestanddeel, ook al was de curator hiermee bekend, nog niet te gelde kon maken en kon betrekken in de slotuitdelingslijst (vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL: HR:2014:3678).
Pas in 2017 werd [gedaagde] door verkrijgende verjaring eigenaar van de onverdeelde helft van de woning en verschoot zijn juridische aanspraak dus als het ware van kleur. Die bate beschouwt de rechtbank als een ten tijde van de vereffening onbekende c.q. nagekomen bate in de zin van artikel 194 Fw.
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)