ECLI:NL:RBNHO:2021:1782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
8746637 \ CV EXPL 20-4527
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in het kader van leerarbeidsovereenkomst met gevolgen van coronamaatregelen

In deze zaak heeft eiser, een leerling logistiek supervisor, een loonvordering ingesteld tegen zijn werkgever, gedaagde, vanwege achterstallig salaris over de maanden maart, mei, juni en juli 2020. Eiser was in dienst op basis van een leerarbeidsovereenkomst, die eindigde op 6 januari 2021. Door de coronamaatregelen was er vanaf 10 maart 2020 minder werk, en gedaagde heeft het salaris van eiser niet tijdig en volledig betaald. Eiser heeft gedaagde gesommeerd om het achterstallige salaris te betalen, maar gedaagde heeft slechts een deel betaald. Eiser vordert nu het resterende bedrag, inclusief vakantiegeld, niet-genoten vakantiedagen, reiskosten en buitengerechtelijke incassokosten.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser geen recht heeft op het volledige loon omdat hij een keuze heeft gemaakt tussen stoppen met de opleiding of doorgaan met een belofte van 100% doorbetaling, maar met de voorwaarde van 200% inzet. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat de afspraken die gedaagde stelt niet zijn komen vast te staan. De kantonrechter wijst de vordering van eiser grotendeels toe, met uitzondering van de reiskosten, die onvoldoende zijn onderbouwd. Gedaagde's tegenvordering tot terugbetaling van teveel betaald salaris wordt afgewezen. De proceskosten worden aan gedaagde opgelegd, omdat hij ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8746637 \ CV EXPL 20-4527 BL
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A. Lof
toevoeging: 4OF8217
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 1 september 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 27 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 2000, is op 6 januari 2020 in dienst getreden bij [gedaagde] , op basis van een leerarbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigend op 6 januari 2021.
2.2.
De leer-arbeidstijd is onderverdeeld in praktijkuren en opleidingsuren. De praktijktijd is vastgesteld op 32 uur per week en om de week het weekeind op zaterdag, waarbij [eiser] op woensdag naar school gaat.
2.3.
De functie die [eiser] vervulde, is die van leerling logistiek supervisor, met een salaris van € 1.400,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.4.
In verband met de uitbraak van het coronavirus en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen is er binnen de onderneming van [gedaagde] vanaf 10 maart 2020 gedurende enige tijd geen of minder werk voor [eiser] geweest.
2.5.
Vanaf maart 2020 heeft [gedaagde] het salaris van [eiser] niet tijdig en volledig betaald.
2.6.
[gedaagde] heeft op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) een tegemoetkoming in de loonkosten voor [eiser] aangevraagd.
2.7.
In een e-mail van 15 juli 2020 schrijft [gedaagde] het volgende aan [eiser] .
“Ik kom graag terug op ons gesprek die wij vorige week hebben gehad bij ons op kantoor, wij hebben daarbij het volgende afgesproken / kortgesloten:

[gedaagde] zal jou achterstallige salaris verwerken op 31 juli a.s.Aangezien er in de periode vanaf 10 maart 2020 geen werk meer was voor [eiser] hebben wij afgesproken, dat wij 2 opties hadden voor [eiser] , deze zijn:

1. Stoppen met de opleiding aangezien er € 0,- inkomsten zijn aangezien wij verplicht moesten sluiten van de overheid i.v.m. het COVID-19 virus

2. Doorgaan met de opleiding, waarbij wij 100% doorbetalen, maar wel in een later stadium omdat er géén inkomsten zijn, hierbij heb jij een akkoord op gegeven.De voorwaarden zijn:
-200% inzet als wij weer open mogen-Aangezien je in de periode maart/ april gemiddeld 16 uur per week hebt gewerkt verwachten wij nu het nodig is een inzet van 200% om op deze manier samen uit deze lastige corona-periode te kunnen komen-Wij hebben meerdere malen gevraagd om je uren specificatie van de afgelopen periodes, deze ontbreken op het whiteboard in de logistieke ruimte. (deze graag inleveren op kantoor)
Als wij jou dan vragen om op dagen als een woensdag de logistieke ruimte (jouw domein) netjes te maken, krijgen wij een reactie ‘ik zal kijken of dat lukt op mijn vrije dag’ dat vind ik niet heel netjes en dat is in mijn opinie geen 200% instelling. Als je in de toekomst de woensdag vrij wil hebben en de zaterdag om de week? Dan wil ik graag je gewerkte uren hebben, en zal ik alle gemiste uren conform de overeenkomst verwerken zodat je deze moet inhalen > echter lijkt mij dit minder gunstig, dan dat ik geregeld vraag om je werk netjes af te maken en de bij kan springen wanneer dat nodig is.
Het Corona virus heeft ons flink geraakt als onderneming, een bedrijf waar ik mij al 8 jaren voor inzet en alles voor opzij zet stond bijna op omvallen, ik verwacht een 200% inzet van je, zodat wij met team SHAKE IT kunnen kijken naar de toekomst, je mag aan boord mitst de intentie van jou dezelfde intenties hebben als het bedrijf en de rest van je collegas.
De bal ligt bij jou.”
2.8.
[eiser] heeft bij brief van 27 juli 2020 [gedaagde] gesommeerd om binnen 4 dagen het achterstallig salaris over de maanden maart, mei, juni en juli 2020 te betalen.
2.9.
Op 28 juli 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.000,00 netto aan [eiser] betaald.
2.10.
Bij brief van 1 augustus 2020 heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, omdat [gedaagde] het achterstallig salaris niet heeft uitbetaald, ondanks zijn toezegging van 15 juli 2020. Daarbij heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om over te gaan tot betaling van het achterstallig loon, vakantiegeld, reiskosten en niet genoten vakantiedagen.
2.11.
Op 29 september 2020 heeft [gedaagde] een bedrag van € 147,84 bruto (€ 94,24 netto) aan [eiser] betaald voor vakantietoeslag.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.600,00 bruto voor achterstallig loon over de maanden maart, mei, juni en juli 2020, een bedrag van € 784,00 bruto ter zake van pro rato vakantiegeld, € 726,92 bruto ter zake van niet-genoten vakantiedagen, € 493,36 ter zake van reiskosten en € 885,00 voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
Hij legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [gedaagde] moet het overeengekomen loon betalen. Dat [eiser] minder uren heeft kunnen werken doordat de onderneming van [gedaagde] als gevolg van het coronavirus van overheidswege verplicht dicht moest, komt voor rekening en risico van [gedaagde] . Hetzelfde geldt voor de uren die [eiser] wegens ziekte niet heeft kunnen werken.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering, en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. In verband met de coronamaatregelen heeft [gedaagde] aan [eiser] de keuze voorgelegd om (1) te stoppen met de opleiding, of (2) door te gaan, met doorbetaling van loon op een later moment, op voorwaarde dat [eiser] zich 200% zou inzetten wanneer de locatie weer open zou mogen en zijn urenspecificaties zou overleggen. [eiser] heeft gekozen voor de tweede optie, maar heeft vervolgens geen 200% inzet getoond.
4.2.
Op 26 juni 2020 bezocht [eiser] zijn huisarts in verband met rugklachten. Omdat [eiser] , na een korte update van zijn huisartsbezoek, niets meer van zich liet horen, heeft [gedaagde] contact opgenomen met school en het ontslag van [eiser] ingediend. Toen [eiser] zich vervolgens op 8 juli 2020 beschikbaar stelde voor werk, heeft [gedaagde] hem weer ingezet binnen de onderneming. Partijen zijn opnieuw met elkaar in gesprek gegaan, en hebben afgesproken dat alleen de gewerkte uren worden uitbetaald, waarvan [eiser] een lijst zou overleggen. Vervolgens heeft [gedaagde] een lange periode niets gehoord, tot de brief van mr. Lof van 11 augustus 2020.
4.3.
De daadwerkelijk door [eiser] gewerkte uren zijn uitbetaald, net als de vakantietoeslag naar rato van de gewerkte uren. Verder resteren er geen vakantiedagen, en heeft [eiser] geen aanspraak op een reiskostenvergoeding, althans alleen voor daadwerkelijk gemaakte reiskosten.
4.4.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot terugbetaling van € 419,62 netto, en legt aan de tegenvordering – kort weergegeven – ten grondslag dat [eiser] meer uren betaald heeft gekregen dan hij gewerkt heeft, zodat [gedaagde] dit bedrag onverschuldigd heeft betaald.
4.5.
[eiser] betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – betaling van achterstallig loon over de periode vanaf maart 2020. Partijen zijn het erover eens dat het dienstverband per 1 augustus 2020 is geëindigd. Uitgangspunt bij de beoordeling is de schriftelijk tussen partijen overeengekomen leerarbeidsovereenkomst, op basis waarvan [eiser] met ingang van 6 januari 2020 bij [gedaagde] in dienst is getreden voor 32 uur per week en om de week het weekend op zaterdag, tegen een salaris van € 1.400,00 bruto per maand.
5.2.
Volgens de hoofdregel van artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet het loon worden doorbetaald wanneer (niet-zieke) werknemers hun werkzaamheden niet verrichten, tenzij het niet-werken voor rekening van de werknemer moet komen. Tussen partijen is niet in geschil dat er, in verband met de uitbraak van het coronavirus, vanaf 10 maart 2020 gedurende enige tijd geen of minder werk voor [eiser] is geweest bij [gedaagde] . Dit is in beginsel een omstandigheid die voor rekening van [gedaagde] als werkgever komt, en die [gedaagde] niet ontslaat van zijn verplichting tot doorbetaling van het volledige salaris. [gedaagde] betwist dit op zichzelf ook niet.
5.3.
[gedaagde] beroept zich echter op afspraken die met [eiser] gemaakt zouden zijn, op basis waarvan hij meent niet het volledige loon verschuldigd te zijn. [eiser] betwist dit gemotiveerd. Het verweer van [gedaagde] slaagt niet, en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
5.4.
De eerste door [gedaagde] gestelde afspraak hield verband met de overheidsmaatregelen in maart 2020, en is volgens [gedaagde] gemaakt in een gesprek waarbij ook iemand van de school van [eiser] aanwezig was. Wanneer dit gesprek precies plaatsvond stelt [gedaagde] niet, en [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd van de betreffende vertegenwoordiger van de school. Er zijn [eiser] twee mogelijkheden geboden (kortweg: stoppen, of doorgaan met 100% loon en 200% inzet), [eiser] heeft gekozen voor de tweede optie, en de gemaakte afspraken zijn per e-mail bevestigd, aldus [gedaagde] in de conclusie van antwoord onder 2. Daarbij verwijst [gedaagde] naar de door [eiser] overgelegde (onder de feiten geciteerde) e-mail van 15 juli 2020, waarin wordt verwezen naar een gesprek tussen partijen in de week daarvoor.
5.5.
Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat partijen afspraken hebben gemaakt zoals weergegeven in de e-mail van [gedaagde] van 15 juli 2020, dan heeft dit niet tot gevolg dat [eiser] geen aanspraak kan maken op zijn volledige loon. [eiser] stelt dat hij zijn werk steeds met 100% inzet heeft verricht, en vraagt zich af wat 200% inhoudt. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hiermee een flexibele inzetbaarheid is bedoeld, in die zin dat [eiser] bijvoorbeeld ook op zijn vrije woensdag ingezet kon worden. Dit benoemt [gedaagde] ook in zijn e-mail van 15 juli 2020, echter niet als een voorwaarde waarmee [eiser] akkoord is gegaan, maar als zijn mening dat het geen 200% instelling is als [eiser] niet ingaat op een verzoek om op woensdag bij te springen als dat nodig is. Daarbij bevestigt [gedaagde] in zijn e-mail – zonder enig voorbehoud – dat het achterstallig salaris tot en met juli betaald zal worden, en wordt voor de toekomst aangegeven dat [eiser] aan boord mag blijven mits hij 200% inzet toont. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarmee niet in te zien waarom een gebrek aan inzet over de periode tot en met juli 2020 alsnog zou moeten leiden tot een verminderde aanspraak op loon.
5.6.
De tweede door [gedaagde] gestelde afspraak zou gemaakt zijn na de ziekmelding van [eiser] op 26 juni 2020 en zijn daarop volgende werkhervatting op 8 juli 2020. Afgesproken zou zijn dat alleen de daadwerkelijk door [eiser] gewerkte uren uitbetaald zouden worden. Onduidelijk is gebleven wanneer die afspraak precies zou zijn gemaakt, en of deze ziet op de periode vanaf 26 juni 2020 (zoals [gedaagde] ter zitting betoogt) of vanaf maart 2020 (zoals uit de loonberekening van [gedaagde] in de conclusie van antwoord onder 12 lijkt te volgen). In beide gevallen geldt, dat de e-mail van [gedaagde] van 15 juli 2020 geen steun biedt voor de door hem gestelde tweede afspraak, terwijl deze omstreeks die datum gemaakt zou moeten zijn. [gedaagde] heeft ook niet met andere stukken of bewijsmateriaal inzichtelijk gemaakt dat deze afspraak daadwerkelijk met [eiser] is gemaakt. Hij heeft weliswaar een overzicht van door [eiser] gewerkte uren overgelegd, maar daarvan is ter zitting gebleken dat [gedaagde] deze zelf heeft opgesteld. Bovendien kan deze urenlijst niet bijdragen tot het bewijs van de gestelde afspraak dat alleen de gewerkte uren zouden worden uitbetaald. Daarmee is deze afspraak niet komen vast te staan.
5.7.
Voor zover [gedaagde] meent dat hij geen loon is verschuldigd over de periode van 26 juni tot 8 juli 2020 kan hij ook hierin niet worden gevolgd. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] op 26 juni 2020 bij zijn huisarts is geweest in verband met rugklachten, en diezelfde dag (desgevraagd) aan [gedaagde] heeft gemeld dat hij voorlopig niet mocht werken en plat moest liggen, waarna hij zich op 8 juli 2020 weer beschikbaar heeft gesteld voor werk. Het wettelijk uitgangspunt is dat een werknemer in eerste instantie zelf bepaalt wanneer sprake is van ziekte en van herstel. Indien de werkgever aan het standpunt van de werknemer twijfelt, kan de bedrijfsarts worden ingeschakeld en desnoods het UWV middels een deskundigenbericht. Dat is niet gebeurd, zodat moet worden aangenomen dat [eiser] in de betreffende periode niet heeft kunnen werken wegens ziekte, en recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Van een rechtsgeldig ontslag of een onderbreking van het dienstverband anderszins over de betreffende periode is niet gebleken.
5.8.
De conclusie is dat [eiser] op basis van de leerarbeidsovereenkomst over de periode van 6 januari tot 1 augustus 2020 aanspraak heeft op een salaris van € 1.400,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Tussen partijen is niet in geschil dat het salaris over de maanden januari, februari en april 2020 door [gedaagde] is betaald. [eiser] vordert € 5.600,00 bruto loon voor de maanden maart, mei, juni en juli 2020. [gedaagde] stelt dat hij (in privé) hierop na aanmaning in mindering heeft betaald een bedrag van € 2.000,00 netto op 28 juli 2020. Dit wordt door (de gemachtigde van) [eiser] erkend in een brief van 11 augustus 2020 (productie 6 bij dagvaarding). Deze betaling is echter kennelijk en ten onrechte niet verwerkt in de vordering van [eiser] , zodat de loonvordering zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
5.9.
Verder heeft [eiser] onbetwist gesteld dat het vakantiegeld waarop hij pro rato aanspraak heeft € 784,00 bruto bedraagt. [gedaagde] heeft op zijn beurt onbetwist gesteld dat hierop (na dagvaarding) een bedrag van € 147,84 bruto in mindering is betaald, zodat de vordering op dit punt wordt toegewezen tot een bedrag van € 636,16 bruto.
5.10.
[eiser] vordert € 726,92 bruto ter zake niet-genoten vakantiedagen. [gedaagde] is van mening dat er geen vakantiedagen meer resteren, omdat deze door [eiser] zijn genoten, maar geeft hierop geen verdere toelichting of specificatie. Uit artikel 7:641 lid 2 BW blijkt dat de werkgever verplicht is de administratie bij te houden voor de door de werknemer genoten vakantie, waardoor de werkgever in beginsel zijn betwisting mede zal moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens, die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat ook deze vordering toewijsbaar is.
5.11.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde reiskosten voert [gedaagde] terecht aan dat hij alleen een vergoeding verschuldigd is indien en voor zover daadwerkelijk reiskosten zijn gemaakt. Het ligt op de weg van [eiser] om inzichtelijk te maken op welke dagen hij naar de werkplek is gereisd. [eiser] stelt slechts dat de reiskosten van € 493,36 zijn ‘gebaseerd op 13 km woon-werkafstand, € 0,19 per km en 4 dagen per week’. Daarmee heeft [eiser] zijn vordering op dit punt onvoldoende geconcretiseerd, zodat deze wordt afgewezen.
5.12.
Ten slotte vordert [eiser] een bedrag van € 885,00 voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijk incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij hoofdzakelijk ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. [gedaagde] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.
de tegenvordering
5.14.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot terugbetaling van € 419,62 netto voor teveel betaald salaris over de periode van maart tot en met juli 2020. Gelet op hetgeen in de zaak van de vordering is overwogen en beslist moet de tegenvordering worden afgewezen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de nauwe samenhang met de zaak van de vordering ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in de zaak van de tegenvordering voor [eiser] op nihil te stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 5.600,00 bruto ter zake van achterstallig loon over de maanden maart 2020, mei 2020, juni 2020 en juli 2020, waarop in mindering strekt een betaling van € 2.000,00 netto;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 636,16 bruto ter zake van pro rato vakantiegeld;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 726,92 bruto ter zake van niet-genoten vakantiedagen;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 885,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 622,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.8.
wijst de vordering af;
6.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter