7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een periode van ruim 3 maanden meerdere malen ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, destijds een meisje van 15 jaar oud. De verdachte was op dat moment 30 jaar oud. De ontuchtige handelingen bestonden mede uit het binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een op dat moment jong en kwetsbaar slachtoffer.
In de geschonden strafbepaling, artikel 245 Sr, staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. De inbreuk die de verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Dat een dergelijke inbreuk langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke ontwikkeling en de geestelijke gezondheid van het slachtoffer is een feit van algemene bekendheid. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen het plegen van ontuchtige handelingen met jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren strafbaar te stellen, ook wanneer de handelingen met wederzijds goedvinden lijken plaats te vinden.
De gevolgen die het handelen van de verdachte op het leven van het slachtoffer heeft gehad en in de toekomst wellicht nog zal hebben, zoals door het slachtoffer ter terechtzitting onder woorden is gebracht, zijn aan de verdachte te verwijten. De verdachte had – zo erkent hij zelf ook – beter moeten weten, maar heeft zich vooral laten leiden door zijn eigen behoeften.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
11 januari 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder terzake van een dergelijk delict onherroepelijk is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 januari 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Voornoemd reclasseringsrapport houdt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat bij de verdachte destijds sprake was van excessief middelen- en alcoholgebruik, wat een risicofactor vormde die in causaal verband lijkt te hebben gestaan met het delictgedrag. De verslavingsproblematiek van de verdachte vormt op dit moment geen risicofactor meer, aangezien de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek succesvol een intensieve behandeling heeft gevolgd. Het risico op recidive wordt op dit moment dan ook ingeschat als laag.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat de verdachte door zijn bekentenis en houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van het feit en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels een gezin heeft dat financieel afhankelijk van hem is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer opleggen, nu ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer een dergelijk verbod wenselijk vindt en de verdediging hiertegen geen bezwaar heeft.. Het contactverbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.