ECLI:NL:RBNHO:2021:1780

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
15.226678.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met een minderjarige met gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2013 tot 15 december 2013 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment 15 jaar oud was. De verdachte, geboren in 1983, heeft tijdens de zitting bekend dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het feit gehonoreerd, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.590,68, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de impact van de daden op het slachtoffer. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de wetgeving en dat de gevolgen van de daden van de verdachte langdurige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke ontwikkeling van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.226678.20 (P)
Uitspraakdatum: 4 maart 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode 1 september 2013 tot 15 december 2013 in Schermerhorn, gemeente Alkmaar, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1998, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- voornoemde [slachtoffer] een (tong)zoen gegeven en/of
- zijn vinger(s) in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- de vagina en clitoris van die [slachtoffer] betast en/of gelikt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen verweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde feit.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van 6 september 2019 (dossierpagina 11 e.v.);
  • een uittreksel uit het geboorteregister ten name van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (dossierpagina 23).
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 september 2013 tot 15 december 2013 in Schermerhorn, gemeente Alkmaar, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte
- voornoemde [slachtoffer] een tongzoen gegeven en
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en
- de vagina en clitoris van die [slachtoffer] betast en gelikt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met aan de voorwaardelijke straf verbonden de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer en een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een taakstraf ter hoogte van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het gaat om een oud feit en het gezin van de verdachte is op dit moment financieel van hem afhankelijk.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een periode van ruim 3 maanden meerdere malen ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, destijds een meisje van 15 jaar oud. De verdachte was op dat moment 30 jaar oud. De ontuchtige handelingen bestonden mede uit het binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een op dat moment jong en kwetsbaar slachtoffer.
In de geschonden strafbepaling, artikel 245 Sr, staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet kunnen overzien. De inbreuk die de verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Dat een dergelijke inbreuk langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke ontwikkeling en de geestelijke gezondheid van het slachtoffer is een feit van algemene bekendheid. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen het plegen van ontuchtige handelingen met jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren strafbaar te stellen, ook wanneer de handelingen met wederzijds goedvinden lijken plaats te vinden.
De gevolgen die het handelen van de verdachte op het leven van het slachtoffer heeft gehad en in de toekomst wellicht nog zal hebben, zoals door het slachtoffer ter terechtzitting onder woorden is gebracht, zijn aan de verdachte te verwijten. De verdachte had – zo erkent hij zelf ook – beter moeten weten, maar heeft zich vooral laten leiden door zijn eigen behoeften.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
11 januari 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder terzake van een dergelijk delict onherroepelijk is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 januari 2021 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Voornoemd reclasseringsrapport houdt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat bij de verdachte destijds sprake was van excessief middelen- en alcoholgebruik, wat een risicofactor vormde die in causaal verband lijkt te hebben gestaan met het delictgedrag. De verslavingsproblematiek van de verdachte vormt op dit moment geen risicofactor meer, aangezien de verdachte voor zijn verslavingsproblematiek succesvol een intensieve behandeling heeft gevolgd. Het risico op recidive wordt op dit moment dan ook ingeschat als laag.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat de verdachte door zijn bekentenis en houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van het feit en de omstandigheid dat de verdachte inmiddels een gezin heeft dat financieel afhankelijk van hem is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer opleggen, nu ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer een dergelijk verbod wenselijk vindt en de verdediging hiertegen geen bezwaar heeft.. Het contactverbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, in overeenstemming met de eis van de officier van justitie, een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.590,68 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit € 590,68 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen en de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag dat tussen categorie 2 en categorie 3 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven valt (de rechtbank begrijpt een bedrag tussen € 2.500,00 en € 5.000,00).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: het plegen van ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 245 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven;
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
HONDERDTACHTIG (180) DAGEN;
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
HONDERDNEGENENZEVENTIG (179) DAGEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] .
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
TWEEHONDERDVEERTIG (240) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door HONDERDTWINTIG (120) DAGEN hechtenis;
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.590,68, bestaande uit € 590,68 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.590,68, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
64 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2021.
mr. Van Yperen, mr. Beckers en mr. Pomper zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.