ECLI:NL:RBNHO:2021:1778

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8858874
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en opschorting van betalingsverplichtingen in geval van gebreken en vertraging

In deze zaak heeft eiser, een aannemer, een vordering ingesteld tegen gedaagde, de opdrachtgever, wegens onbetaalde facturen voor werkzaamheden aan haar woning. De overeenkomst betrof de renovatie van de bovenste twee verdiepingen en het dak voor een totaalbedrag van € 21.675,00. Eiser heeft het werk op 26 mei 2020 gestart, maar er ontstonden problemen door lekkages en vertragingen. Gedaagde heeft herhaaldelijk om een planning gevraagd, maar eiser kon hier niet aan voldoen. Uiteindelijk heeft gedaagde de werkzaamheden opgeschort en eiser aansprakelijk gesteld voor gebreken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde gerechtvaardigd was om de betaling op te schorten, omdat eiser niet tijdig de lekkages had verholpen en geen concrete planning kon geven. De vordering van eiser is gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde nog € 135,00 aan eiser moet betalen, vermeerderd met rente. De tegenvordering van gedaagde is afgewezen, en de proceskosten zijn voor ieder der partijen zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8858874 \ CV EXPL 20-5954 (IL)
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 21 oktober 2020 (met producties) een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 27 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft aan [eiser] opdracht gegeven tot, samengevat, de totaalrenovatie van de bovenste twee verdiepingen en het dak van haar woning voor € 21.675,00 inclusief btw. Daarbij heeft [eiser] de inschatting gemaakt dat het werk ca. 3 weken zou duren (‘naar gelang het weer’).
2.2.
In de opdrachtbevestiging staan de volgende betalingstermijnen genoemd:
1e termijn: Ter bevestiging van hetgeen overeengekomen: 30% van de materiaalwaarde en 100% van de huurkosten.
2e termijn: Voorafgaande aan de werkzaamheden: 70% restant materiaalkosten, 30% arbeidskosten.
3e termijn: Bij oplevering van de werkzaamheden: 70% restant arbeidskosten en 100% van eventueel meerwerk/minderwerk (nacalculatie).
2.3.
[eiser] is op 26 mei 2020 begonnen met het werk. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van de diensten van [XX] (hierna: [XX] ).
2.4.
[gedaagde] heeft [eiser] diverse opdrachten gegeven tot het verrichten van meerwerk.
2.5.
Op 7 juli 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] gemaild dat het project omvangrijker is dan ze vooraf besproken hebben, een eventuele opleveringsfactuur langer op zich laat wachten dan hij had ingecalculeerd en meer materialen zijn verbruikt dan voorzien. Bij de brief is een tussenfactuur meegestuurd en is een voorlopige planning gegeven.
2.6.
[gedaagde] heeft € 16.895,00 aan [eiser] betaald.
2.7.
[gedaagde] heeft verschillende lekkages aan [eiser] gemeld, onder andere op 21, 28 en 29 augustus 2020. Deze zijn niet verholpen.
2.8.
Op 30 augustus 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] ge-sms’t dat zij uiterlijk op 2 september 2020 een schriftelijke planning verlangt.
2.9.
Op 31 augustus 2020 is [eiser] samen met [XX] naar de woning van [gedaagde] gegaan om verder te werken. Er is een discussie ontstaan, waarna [eiser] en [XX] zijn weggegaan.
2.10.
Bij brief van 31 augustus 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hij afhankelijk is van o.a. de fabrikant van de maatwerk trap en het hekwerk en daarom niet kan voldoen aan haar eis om met een definitieve planning te komen. In de brief staat ook dat [gedaagde] op 31 augustus 2020 [eiser] de opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden te staken en hem de toegang tot haar woning heeft ontzegd, zij daarmee de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd en [eiser] op basis van artikel 6:265 BW en de algemene voorwaarden het totaal openstaande bedrag (minus de nog niet gemaakte kosten) vordert. Verder heeft [eiser] in de brief [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle gederfde inkomsten en geschreven dat zij op 31 augustus 2020 zijn overeengekomen dat de tot dan geconstateerde lekkage zal worden opgelost door een extern bedrijf en deze kosten ‘mits redelijk’ door [eiser] zullen worden gecrediteerd.
2.11.
[eiser] heeft 31 augustus 2020 twee facturen aan [gedaagde] gestuurd: een met een korting tot een bedrag van € 10.425,00 en een zonder korting tot een bedrag van € 11.625,00. Omdat [gedaagde] niet heeft betaald, heeft [eiser] haar aangemaand tot betaling van het bedrag zonder korting.
2.12.
Op 17 september 2020 heeft (de toenmalige gemachtigde van) [gedaagde] aan [eiser] gemaild dat de door hem verrichte werkzaamheden gebrekkig zijn verricht, zij onderzoek naar de aard en omvang van de gebreken laat verrichten en zich vooralsnog op een opschortingsrecht beroept.
2.13.
Op 23 september 2020 heeft [eiser] hierop gereageerd dat [gedaagde] hem niet in staat heeft gesteld het werk op te leveren, een beoordeling van de kwaliteit van het werk door derden voorbarig is en geen recht op opschorting van de betalingsverplichting van [gedaagde] geeft.
2.14.
In de brief van 2 oktober 2020 heeft (de toenmalige gemachtigde van) [gedaagde] aan [eiser] bericht, zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] op 31 augustus 2020 eerst een planning verlangde voordat [eiser] verder ging en hij vervolgens zelf is vertrokken, dat zijn stelling dat [gedaagde] de overeenkomst eenzijdig heeft ontbonden onbegrijpelijk en juridisch onhoudbaar is, dat [gedaagde] zich op een opschortingsrecht beroept, dat zij zijn brief van 31 augustus 2020 opvat als een mededeling waaruit zij moet afleiden dat hij in de nakoming van zijn verbintenis zal tekortschieten en hij daardoor van rechtswege in verzuim verkeert en dat zij hem desondanks formeel in gebreke stelt. Bij de brief is een offerte van Kamp gevoegd, waarin de werkzaamheden die verricht zullen moeten worden zijn omschreven. Verder is opgemerkt dat er sprake is van een ondeugdelijke afwatering van de kozijnen en dat het werk niet is afgerond (het knieschot, de aftimmering rondom de kozijnen aan de binnenzijde, de handvatten voor de vensters, de radiator, het elektra en een vensterbank plus omlijsting). In de brief staat voorts dat [gedaagde] [eiser] de gelegenheid geeft de geconstateerde tekortkomingen deugdelijk te herstellen en het werk af te ronden binnen twee weken en dat zij, voor aanvang van de werkzaamheden, een gedetailleerd plan van aanpak verlangt. Tot slot heeft [gedaagde] [eiser] aansprakelijk gesteld voor alle schade.
2.15.
Op verzoek van [gedaagde] heeft Kamp Bouwbedrijf B.V. (hierna: Kamp) een offerte voor reparatie van twee dakkapellen uitgebracht voor een bedrag van € 17.926,15 inclusief btw.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 12.505,63, te vermeerderen met de contractuele rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag, zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd, waardoor hij niet in staat is gesteld om de werkzaamheden af te ronden en eventueel lekkages aan het dak te verhelpen en dus ook niet om het werk op te leveren. Hij lijdt daardoor schade. Op basis van artikel 6:265 BW en de algemene voorwaarden vordert [eiser] het totaal openstaande bedrag minus de kosten die hij tot 31 augustus 2020 nog niet heeft gemaakt. De hoofdsom bedraagt € 11.625,00. [eiser] maakt daarnaast aanspraak op de contractuele rente van 1,5% per maand (tot 8 oktober 2020 berekend op € 174,38) en de buitengerechtelijke invorderingskosten (€ 706,25).

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan, samengevat.
4.2.
[gedaagde] betwist dat de in rekening gebrachte kosten voor de huur van een extra puinbak (€ 300,00), de extra weken steiger (€ 120,00) en het wegbreken van alle tussenmuren (€ 1.800,00) als meerwerkkosten zijn aan te merken. Zij heeft daarvoor geen opdracht gegeven. De kosten vallen onder de overeengekomen aanneemsom.
4.3.
Daarnaast doet [gedaagde] een beroep op opschorting van haar betalingsverplichting, omdat sprake is van gebreken zoals in het rapport van Kamp omschreven, de afwatering van de kozijnen niet deugdelijk is en het werk niet is afgerond.
4.4.
[gedaagde] doet haar verweer uitmonden in een tegenvordering. [gedaagde] vordert dat [eiser] aan haar vergoedt de kosten voor het herstel van de gebreken aan de buitenzijde volgens de offerte van Kamp (€ 7.835,00 exclusief btw), de kosten voor het isoleren achter de luiken en aftimmeren van het knieschot (€ 1.058,00) en de kosten van de handvatten van de vensters (€ 148,60).
4.5.
[eiser] betwist de tegenvordering.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de gevorderde hoofdsom is gebaseerd op de derde termijn van de overeengekomen aanneemsom (€ 7.700,00) en de kosten van meer- en minderwerk (€ 6.845,00) minus de door [gedaagde] verrichte betaling voor het meerwerk (€ 2.290,00). Hij vordert de derde termijn als schadevergoeding wegens gederfde inkomsten als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] . Deze tekortkoming bestaat eruit dat [gedaagde] hem niet in staat heeft gesteld het werk af te maken en op te leveren. [eiser] vordert de resterende kosten op grond van nakoming van de opdracht.
de tegenvordering
5.2.
[gedaagde] stelt in haar conclusie van antwoord dat zij haar tegenvordering onderaan de brief grotendeels in kaart heeft gebracht. Onderaan de brief is een aantal bedragen als ‘voorlopige tegenvordering’ vermeld. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] hiermee heeft voldaan aan het vereiste dat een tegenvordering dadelijk bij het antwoord moet worden in gesteld (artikel 137 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)). Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat de tegenvordering bestaat uit de kosten voor het herstel van de twee dakkapellen aan de buitenzijde (€ 7.835,00 te vermeerderen met de btw), het isoleren en aftimmeren van het knieschot (€ 1.058,00 te vermeerderen met de btw) en de handvatten (€ 148,60).
de vordering en de tegenvordering
5.3.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4.
Partijen hebben afgesproken dat [eiser] , kort gezegd, de bovenverdieping van de woning van [gedaagde] zou renoveren voor € 21.675,00 inclusief btw. Deze afspraak is aan te merken als een overeenkomst van aanneming van werk. Daarbij heeft [eiser] ingeschat dat het werk ongeveer drie weken zou duren, afhankelijk van het weer. Niet is gesteld of gebleken dat deze termijn als een fatale termijn moet worden aangemerkt.
5.5.
[eiser] is op 26 mei 2020 begonnen met de werkzaamheden. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst vervolgens in onderling overleg is gewijzigd. Aan de ene kant waren er wat tegenvallers, die op zich voor risico van [eiser] komen (het werk bleek omvangrijker dan ingeschat en de onderaannemer viel uit door ziekte). Aan de andere kant had [gedaagde] aanvullende wensen, waardoor er meerwerk moest worden verricht. Daarnaast werkte het weer niet mee, waardoor [eiser] in onderling overleg met [gedaagde] niet alle geplande dagen heeft kunnen werken.
5.6.
Op 7 juli 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat de kosten oplopen en hij een tussenfactuur zal sturen. Hij heeft de factuur gestuurd en [gedaagde] heeft deze betaald. In zijn e-mail van 7 juli 2020 heeft [eiser] ook een voorlopige planning gemaakt. Deze planning is niet gehaald. [eiser] heeft hierover ter zitting gezegd dat de door hem ingeschakelde stukadoor meer werk moest verrichten dan ingeschat en dat hij te maken had met coronasluitingen van fabrieken, bijvoorbeeld voor de trap en het hekwerk. Verder liet het inmeten en bestellen van de trap en het hekwerk op zich wachten in afwachting van de keuze van [gedaagde] ten aanzien van de vloer en was hij zelf in de zomer enige tijd afwezig in verband met vakantie, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft dat niet betwist. De kantonrechter gaat er dus vanuit dat ook deze vertraging in het werk aan omstandigheden te wijten is die zowel voor risico van [eiser] als van [gedaagde] komen.
5.7.
Partijen zijn het erover eens dat er vanaf het begin lekkage was en dat deze lekkage eind augustus 2020 is verergerd. [gedaagde] heeft dat herhaaldelijk aan [eiser] gemeld en verzocht om de lekkage te verhelpen. [eiser] heeft daarop zijn onderaannemer ingeschakeld, maar deze heeft de lekkage niet verholpen. [eiser] heeft hierover verklaard dat hij er vanuit ging dat de onderaannemer de lekkage wel had verholpen en achteraf heeft gehoord dat de onderaannemer niet eens naar het werk gegaan is om het op te lossen. Die omstandigheid komt echter voor zijn rekening.
5.8.
Eind augustus 2020 was de situatie dus zo dat het werk reeds zo’n twee maanden was vertraagd door verschillende omstandigheden aan beide kanten en er een ernstige lekkage aan het dak was die ondanks verzoek daartoe niet door [eiser] was verholpen. [gedaagde] heeft in haar sms van 30 augustus 2020 om een concrete planning (‘smarte planning’) verzocht. [eiser] heeft niet op de sms geantwoord en de verzochte planning niet verstrekt, maar is de volgende dag met de onderaannemer naar het werk gegaan om de werkzaamheden voort te zetten. Vervolgens is het uit de hand gelopen. Er ontstond een discussie over (onder meer) verhalen die [gedaagde] over [eiser] zou hebben verspreid. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] vervolgens tegen [eiser] heeft gezegd dat hij weg moest gaan en de sleutel moest teruggeven. Dat heeft [eiser] gedaan. Hij heeft vervolgens in zijn brief van diezelfde dag (31 augustus 2020) zijn standpunt aan [gedaagde] meegedeeld en onder meer aangegeven dat hij niet kan voldoen aan haar eis om met een definitieve planning te komen omdat hij afhankelijk is van de trap en het hekwerk. [gedaagde] heeft hierop op 17 september 2020 gereageerd met de mededeling dat zij haar nakomingsverbintenis heeft opgeschort. Dit standpunt heeft zij in de brief van 2 oktober 2020 en ter zitting herhaald.
5.9.
Daarmee moet de vraag worden beantwoord wie het eerst in verzuim is geraakt: [eiser] door niet te voldoen aan de voorwaarde van [gedaagde] om een planning van het werk te geven, of [gedaagde] door [eiser] niet in staat te stellen het werk af te maken en op te leveren en de reeds geconstateerde gebreken te herstellen?
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] - in de onderhavige omstandigheden - goede grond had te vrezen dat [eiser] op korte termijn de lekkage niet deugdelijk zou herstellen en het werk niet zou afronden en daarom een concrete vervolgplanning van [eiser] mocht verlangen. De lekkage duurde immers al weken. Ondanks meerdere pogingen tot herstel, was de lekkage nog niet verholpen en werd deze alleen maar erger. Bovendien is de onderaannemer niet meer komen opdagen om de lekkage te verhelpen. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] haar verplichting om [eiser] in de gelegenheid te stellen de werkzaamheden af te ronden en, waar nodig, te herstellen gerechtvaardigd opschorten, zolang [eiser] geen concrete planning van de vervolgwerkzaamheden gaf. Die voorwaarde is niet onredelijk of bezwarend. Ook als [eiser] afhankelijk is van levertermijnen van fabrikanten (bijvoorbeeld van de trap en het hekwerk) en zijn onderaannemer, zoals hij stelt, moet het voor een aannemer immers mogelijk zijn en niet al teveel moeite kosten om een bepaalde planning te maken van de resterende werkzaamheden en daarmee gepaard gaande tijd. Dat heeft [eiser] op 7 juli 2020 op eigen initiatief namelijk ook gedaan. Dat was mede om nieuwe projecten in te kunnen plannen.
5.11.
De conclusie is dat [gedaagde] zich ten aanzien van de vervolgwerkzaamheden terecht op een opschortingsbevoegdheid beroept en niet in verzuim is geraakt ten aanzien van haar eigen nakomingsverbintenis. Van een tekortkoming van [gedaagde] is geen sprake.
5.12.
Dat betekent dat [gedaagde] niet gehouden is om de derde termijn (€ 7.700,00), die [eiser] vordert als schadevergoeding wegens gederfde inkomsten, aan [eiser] te betalen. Daarbij merkt de kantonrechter op dat uit het gedrag en de mededelingen van [gedaagde] niet kan worden afgeleid dat zij de overeenkomst met [eiser] heeft opgezegd. Bovendien ontbreekt een schriftelijke ontbindingsverklaring van [gedaagde] . De stellingen van [eiser] gaan ook in zoverre niet op.
5.13.
Ten aanzien van de kosten van het meer- en minderwerk (€ 6.845,00) geldt iets anders. Deze werkzaamheden zijn immers al verricht. Ter zitting heeft [eiser] zijn vordering verminderd met de kosten voor de huur van een extra puinbak (€ 300,00) en de extra weken steiger (€ 120,00). Vast staat dat al het andere meerwerk in onderling overleg met en in opdracht van [gedaagde] is verricht, met uitzondering van de kosten van het wegbreken van de tussenmuren (€ 1.800,00). [eiser] heeft ter zitting toegelicht waarop de laatstgenoemde werkzaamheden zien: aanvankelijk was afgesproken dat er een doorgang gemaakt zou worden, maar later is overeengekomen dat de muur geheel verwijderd zou worden en er moest een schrootjesmuur kaal gemaakt worden op de vierde verdieping. In reactie daarop heeft [gedaagde] in eerste instantie gezegd dat het bij aanvang van de opdracht al bekend was dat de trap naar het midden moest en dat de muur helemaal weg moest, en in tweede instantie dat ze het bedrag niet wil betalen omdat [eiser] veel dingen dubbel rekent in de nota. Daarmee heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat het extra werkzaamheden betreft die in haar opdracht zijn verricht. De kantonrechter verwerpt het verweer van [gedaagde] op dit punt dan ook. Dat betekent dat zij ten aanzien van het meer- en minderwerk op zich nog € 4.135,00 (inclusief btw) aan [eiser] moet betalen (€ 6.845,00 – € 300,00 – € 120,00 – de betaling van € 2.290,00).
5.14.
[gedaagde] voert daarnaast het verweer dat het uitgevoerde werk een aantal gebreken vertoont. In de eerste plaats de gebreken die in het rapport van Kamp zijn genoemd. In het rapport van Kamp d.d. 3 september 2020 zijn 16 constateringen vermeld met betrekking tot de staat van de voorzijde dakkapel en achterzijde dakkapel. [eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat reparatie van de dakkapel niet nodig is, omdat het werk goed is uitgevoerd. Deze betwisting is, zonder concrete toelichting of onderbouwing, onvoldoende tegenover de uitgebreide rapportage van Kamp, te meer omdat een aantal door Kamp genoemde punten zichtbaar is op de foto’s. Daarbij komt dat [eiser] ter zitting heeft erkend dat de beschadigingen aan de dakpannen voor zijn rekening komen. De kantonrechter volgt daarom het standpunt van [gedaagde] .
5.15.
[gedaagde] baseert haar vordering wegens het bestaan van de hierboven genoemde gebreken op de offerte van Kamp d.d. 24 september 2020. Dat rapport vermeldt voor het repareren van twee dakkapellen aan de buitenkant een bedrag van € 7.835,00. Daarbij staat een omschrijving van de werkzaamheden die moeten worden verricht. [eiser] voert hiertegen aan dat Kamp een commercieel belang heeft om dit bedrag te noemen, voor dit bedrag [gedaagde] een nieuwe zolder heeft en het bedrag onredelijk is. De kantonrechter is het gedeeltelijk met [eiser] eens. Het genoemde bedrag voor de reparatie van de twee dakkapellen is niet gespecificeerd in de offerte van Kamp. In de offerte wordt ook niet toegelicht welke kosten verband houden met welk geconstateerd gebrek. De kantonrechter acht het geoffreerde bedrag, dat neerkomt op € 9.480,35 inclusief btw, daarnaast uit verhouding staat ten opzichte van de kosten van het werk van [eiser] . Omdat de omvang van de schade als gevolg van de gebreken aan de dakkapellen niet nauwkeurig kan worden geschat, zal de kantonrechter deze schatten op het redelijk te achten bedrag van € 4.000,00 inclusief btw.
5.16.
In de tweede plaats stelt [gedaagde] dat de afwatering van de kozijnen ondeugdelijk is. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat een dergelijk gebrek op zich onder de fabrieksgarantie valt. Wat daarvan ook zij, uit de stellingen van [gedaagde] , de specificatie van haar tegenvordering en het rapport van Kamp, volgt niet hoeveel de herstelkosten bedragen en ook niet dat zij hiervoor een vergoeding van [eiser] eist. Dit punt behoeft daarom geen verdere bespreking.
5.17.
In de derde plaats stelt [gedaagde] dat het werk niet af is: het knieschot tegen de binnenzijde van het dakbeschot is niet afgewerkt, de aftimmering rondom de kozijnen aan de binnenkant ontbreekt, de handvatten voor de vensters ontbreken en de radiator en het elektra moeten nog worden aangesloten. [gedaagde] vordert alleen de kosten voor het achter de luiken isoleren en aftimmeren van het knieschot (€ 1.058,00 te vermeerderen met de btw, zijnde € 1.280,18) en de kosten voor de handvatten (€ 148,60) van [eiser] . Zij heeft die kosten echter niet onderbouwd, met bijvoorbeeld een offerte of nota. Dat had zij wel moeten doen, omdat [eiser] deze kosten betwist. Dit deel van haar tegenvordering is daarom niet toewijsbaar.
de vordering
5.18.
De conclusie is dat [gedaagde] nog € 4.135,00 inclusief btw aan [eiser] moet betalen. De kantonrechter leidt uit het verweer van [gedaagde] af dat zij zich op verrekening van de vordering met haar tegenvordering beroept. Per saldo is [gedaagde] daarom nog € 135,00 aan [eiser] verschuldigd. De kantonrechter zal de vordering toewijzen tot dit bedrag.
5.19.
De gevorderde contractuele rente van 1,5% per maand over de hoofdsom is toewijsbaar, omdat daartegen geen verweer is gevoerd. De vordering van [eiser] is echter onduidelijk op dit punt. Enerzijds vordert hij rente vanaf 8 september 2020 tot de dag van betaling en anderzijds de rente tot 8 oktober 2020. De kantonrechter zal daarom de contractuele rente over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding ( 21 oktober 2020) toewijzen.
5.20.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Omdat [eiser] de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW niet heeft overgelegd, is in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 85 lid 1 Rv en zal de vordering worden afgewezen.
de tegenvordering
5.21.
Omdat het beroep van [gedaagde] op verrekening opgaat en daarmee haar tegenvordering is gecompenseerd, zal de kantonrechter de tegenvordering van [gedaagde] afwijzen.
de vordering en de tegenvordering
5.22.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 135,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over dat bedrag vanaf 21 oktober 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.3.
wijst de vordering af;
de vordering en de tegenvordering
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter