ECLI:NL:RBNHO:2021:1765

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8532890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; onvoorziene omstandigheden; matiging boete; corona

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een groep van twee personen, en gedaagden, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee vennoten. De eisers hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden wegens huurachterstand van een bedrijfsruimte, die is ontstaan door de coronamaatregelen. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar en had een maandelijkse huurprijs van € 2.405,69. Eisers vorderden een totaalbedrag van € 4.835,98, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en een boete wegens te late huurbetaling. Gedaagden hebben de vordering betwist en gepleit voor matiging van de boete op grond van artikel 6:94 BW, stellende dat de coronamaatregelen een onvoorziene en uitzonderlijke situatie hebben gecreëerd die hen verhinderde om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels is voldaan, maar dat de vraag resteert of gedaagden veroordeeld moeten worden tot betaling van de boete van € 4.600,- en de buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft geoordeeld dat de coronamaatregelen een onvoorziene situatie hebben gecreëerd en dat de boete, indien onverkort toegepast, tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden. De kantonrechter heeft de boete gematigd tot € 750,- en de vordering voor het overige afgewezen. Tevens is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8532890 \ CV EXPL 20-2103 (rvk)
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisende partijen
verder gezamenlijk te noemen: [eisers]
gemachtigde: M.G. Lasonder, gerechtsdeurwaarder te Hoorn
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam]

gevestigd en kantoorhoudende te Hoorn
2.
[gedaagde 1]
wonende te [woonplaats] ,
vennoot van gedaagde sub 1
3.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats] ,
vennoot van gedaagde sub 1
gedaagde partijen
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. P. Schotman, advocaat te Alkmaar

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft bij dagvaarding van 14 mei 2020 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend.
1.2.
[eisers] heeft op de incidentele vordering gereageerd. In het vonnis in het incident van 23 september 2020 is de incidentele vordering afgewezen.
1.3.
[gedaagden] heeft vervolgens een schriftelijke gereageerd op de vordering van [eisers] (in de hoofdzaak).
1.4.
Op 4 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Namens [eisers] is dhr. [eiser 1] in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens [gedaagden] zijn verschenen de vennoten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , vergezeld door de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij akte van 24 juni 2020 hun eis gewijzigd en zij hebben bij brief van 4 februari 2021 nog stukken toegezonden en hun eis vermeerderd.

2.De feiten

2.1.
Op 12 maart 2014 is tussen dhr. [gedaagde 1] en [eisers] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de winkelruimte aan de [adres] , voor een huurprijs van (momenteel) € 2.405,69 per maand.
2.2.
De overeenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar en 20 dagen, ingaande 12 januari 2015 en lopende tot en met 31 januari 2020. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurovereenkomst stilzwijgend verlengd wordt voor een periode van vijf jaar, tenzij de huurovereenkomst door huurder of verhuurder met inachtneming van een opzegtermijn van een jaar wordt opgezegd. De huurovereenkomst is niet rechtsgeldig opgezegd en loopt nog steeds door.
2.3.
In artikel 4.10 van de huurovereenkomst is bepaald dat bij te late huurbetaling de huurder een boete van € 25,- per dag verschuldigd is.
2.4.
[gedaagden] is in mei/juni 2014 is middels een overeenkomst tot indeplaatsstelling als huurster in de plaats getreden van de heer [gedaagde 1] .
2.5.
[gedaagden] heeft het gehuurde sinds oktober 2014, met toestemming van [eisers] , onderverhuurd aan Emerald Trading Company B.V. (hierna: Emerald Trading).
2.6.
In een email van 2 april 2020 deelt [gedaagden] mee dat haar onderhuurder Emerald Trading slechts een deel van de huur voldoet aan [gedaagden] en dat [gedaagden] dat deel, dus niet de gehele huur, zal doorstorten aan [eisers]
2.7.
Namens [eisers] is daarop geantwoord dat [eisers] begrip hebben voor de moeilijke situatie, maar dat zij [gedaagden] houden aan haar betalingsverplichtingen.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert, na wijziging en vermeerdering van eis, dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 4.835,98.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] gehouden is bij vooruitbetaling de maandelijkse huurprijs van € 2.405,69 te voldoen. Er is een huurachterstand ontstaan van € 2.611,38, berekend tot 14 mei 2020. [gedaagden] loopt deze huurachterstand ook na aanmaningen en betalingsverzoeken niet in. Gelet op de betalingsachterstand hebben [eisers] hun incassogemachtigde ingeschakeld en maken zij aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 194,85 en de btw daarover van € 41,13.
3.3.
Op 30 mei 2020 is een bedrag van € 1.100,- voldaan. De huurachterstand tot en met juni bedroeg derhalve € 3.917,07
3.4.
Op grond van artikel 4.10 van de huurovereenkomst is [gedaagden] een boete verschuldigd van € 25,- per dag dat de huur na de vervaldatum niet betaald wordt. Berekend tot en met 14 mei 2020 bedraagt deze boete € 1.100,- (44 dagen × 25)
3.5.
Na dagvaarding, op 2 oktober 2020, heeft [gedaagden] een extra betaling gedaan – naast de lopende huur – van € 3.917,97 waarmee de huurachterstand is ingelopen.
3.6.
Gelet op de te late betaling van de huur in de periode na 14 mei 2020 is aan boetes nog eens een bedrag van € 3.500,- verbeurd (periode 15 mei 2020 tot en met 1 oktober 2020 = 140 dagen). In totaal is [gedaagden] aan boetes een bedrag van € 4.600,- verschuldigd. De vordering van [eisers] bedraagt derhalve, met inbegrip van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de btw daarover, € 4.835,98 (4.600 + 194,85 + 41,13).

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de gevorderde boete op grond van artikel 6:94 BW gematigd moet worden tot nihil omdat de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.
4.2.
Reden voor die matiging zijn in de eerste plaats de door de overheid getroffen maatregelen in verband met de coronacrisis waardoor een onvoorziene en uitzonderlijke situatie is ontstaan. Daardoor kon de onderhuurder van [gedaagden] en in het verlengde daarvan ook [gedaagden] zelf, tijdelijk niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen.
4.3.
Daarnaast, in de tweede plaats, is de gevorderde boete buitensporig omdat deze hoger is dan de huurachterstand. Dit op zich zelf leidt al tot een onaanvaardbaar resultaat.
4.4.
Verder geldt dat de overheidsmaatregelen kunnen worden aangemerkt als een gebrek aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Door deze maatregelen hebben [eisers] niet het huurgenot aan [gedaagden] verschaft dat op grond van de huurovereenkomst verwacht mocht worden. Immers door de maatregelen is de mogelijkheid om het gehuurde in de volle omvang te exploiteren beperkt, iets dat [gedaagden] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet had hoeven te verwachten.
4.5.
Voorts moet meewegen dat de huurachterstand per 2 oktober 2020 volledig is ingelopen.
4.6.
En tot slot leidt de boete tot een onaanvaardbaar resultaat om dat [gedaagden] geen middelen heeft om de boete te voldoen. Door de overheidsmaatregelen rondom de coronacrisis is er nauwelijks omzet en dat moet niet alleen voor risico van [gedaagden] komen.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat de huurachterstand inmiddels is voldaan. Waar het nu nog om gaat is de vraag of [gedaagden] veroordeeld moet worden een boete te betalen van € 4.600,- en of [gedaagden] de buitengerechtelijke incassokosten, berekend over de huurachterstand, moet betalen.
5.2.
Van belang bij deze beoordeling is dat de overheid met ingang van 15 maart 2020 diverse maatregelen heeft getroffen in verband met de coronacrisis en dat door deze maatregelen een onvoorziene en uitzonderlijke situatie is ontstaan. Partijen hebben deze pandemie en de gevolgen daarvan niet in de huurovereenkomst verdisconteerd, en mochten over en weer ook niet van elkaar verwachten dat dit wel het geval zou zijn.
buitengerechtelijke incassokosten
5.3.
[eisers] maken aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Voor vergoeding komen in aanmerking redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Als niet-betwist staat vast dat op het moment dat Emerald Trading de huurbetalingen aan [gedaagden] stopte, en [gedaagden] vervolgens ook met het betalen van de huur aan [eisers] stopte, [eisers] hiervan door [gedaagden] op de hoogte zijn gesteld en ook dat [eisers] bekend waren met de achtergrond hiervan, namelijk het wegvallen van omzet door de maatregelen in verband met de coronacrisis. Deze omstandigheden leiden er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat (verdere) incassomaatregelen zinloos zouden zijn en derhalve niet in redelijkheid gemaakt. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
boete
5.4.
[eisers] vorderen de boete van € 4.600,-, gebaseerd op artikel 4.10 van de huurovereenkomst.
5.5.
[gedaagden] heeft een beroep gedaan op matiging van de boete op grond van artikel 6:94 BW. Dit artikel biedt de rechter de mogelijkheid een boete, indien de redelijkheid dit klaarblijkelijk eist, te matigen. Met die bevoegdheid dient terughoudend omgegaan te worden. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN AZ6638, NJ 2007/262 (Intrahof/Bart Smit).
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter leidt onverkorte toepassing van het boetebeding tot een onaanvaardbaar en buitensporig resultaat. Daarbij is van belang dat door de maatregelen in verband met de coronacrisis een onvoorziene en uitzonderlijke situatie is ontstaan die er voor heeft gezorgd dat [gedaagden] niet in staat was de huur te betalen. Immers haar onderhuurder, Emerald Trading, is door de maatregelen getroffen en kon daardoor de huur aan [gedaagden] niet meer betalen, terwijl ook [gedaagden] door de maatregelen getroffen is en ook [gedaagden] dus niet meer in staat was de huur aan [eisers] (door) te betalen. [gedaagden] heeft ook direct aan [eisers] gemeld dat zij niet in staat zou zijn om de huur te betalen. Voorts is van belang dat de huurachterstand inmiddels is ingelopen en dat niet is gebleken dat voor het ingaan van de coronamaatregelen sprake is geweest van een betalingsachterstand.
5.7.
Aan de andere kant weegt mee dat [gedaagden] nadat zij op 27 augustus 2020 van haar onderhuurder de achterstallige huur ontving, niet gelijk is overgegaan tot (door)betaling van de achterstallige huur aan [eisers] , maar daar mee heeft gewacht tot 2 oktober 2020. [gedaagden] heeft aangevoerd dat privéomstandigheden die maakten dat zij de ontvangst van de betaling niet meteen heeft opgemerkt, daaraan ten grondslag liggen. Die omstandigheden dienen, hoe vervelend ook, naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening van [gedaagden] te komen. Ook de omstandigheid dat zij vervolgens na 19 september 2020 toen zij de betaling opmerkte op advies van haar gemachtigde heeft gewacht met betalen dient voor rekening van [gedaagden] te komen.
5.8.
Voor zover [gedaagden] zich op het standpunt stelt dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde waardoor aan [gedaagden] niet het huurgenot is verschaft wat zij mocht verwachten en dat zij daarom de boete niet hoeft te betalen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] zich daar in redelijkheid niet op kan beroepen waar het gaat over de periode dat zij de huurpenningen van haar onderhuurder ontvangen had en niet heeft doorgestort.
5.9.
Het voorgaande leidt er toe dat de boete gematigd zal worden tot € 750,-. Dit komt, ook gelet op de verklaring van [eisers] daarover ter zitting, ongeveer overeen met het bedrag aan boetes dat is verbeurd gedurende de periode waarin [gedaagden] naliet de huur door te storten.
5.10.
Omdat er geen sprake meer is van een boete die hoger is dan de huurachterstand, hoeft het standpunt van [gedaagden] dat de boete alleen al daarom afgewezen moet worden, zo dat al een omstandigheid is die maakt dat er sprake is van buitensporigheid, niet meer besproken te worden.
5.11.
De conclusie is dat een bedrag van € 750,- toegewezen zal worden.
5.12.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van € 750,-;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter