Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1]
[eiser 2]
1.de vennootschap onder firma [naam]
[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een groep van twee personen, en gedaagden, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee vennoten. De eisers hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden wegens huurachterstand van een bedrijfsruimte, die is ontstaan door de coronamaatregelen. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar en had een maandelijkse huurprijs van € 2.405,69. Eisers vorderden een totaalbedrag van € 4.835,98, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en een boete wegens te late huurbetaling. Gedaagden hebben de vordering betwist en gepleit voor matiging van de boete op grond van artikel 6:94 BW, stellende dat de coronamaatregelen een onvoorziene en uitzonderlijke situatie hebben gecreëerd die hen verhinderde om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels is voldaan, maar dat de vraag resteert of gedaagden veroordeeld moeten worden tot betaling van de boete van € 4.600,- en de buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft geoordeeld dat de coronamaatregelen een onvoorziene situatie hebben gecreëerd en dat de boete, indien onverkort toegepast, tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden. De kantonrechter heeft de boete gematigd tot € 750,- en de vordering voor het overige afgewezen. Tevens is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.