ECLI:NL:RBNHO:2021:1694

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
8315497 \ CV EXPL 20-1459
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways PLC, nadat hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Londen Heathrow op 13 oktober 2019 was geannuleerd. De passagiers waren omgeboekt naar een vervangende vlucht en arriveerden uiteindelijk op 15 oktober 2019 in Kaapstad. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00 per persoon op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden, die de annulering rechtvaardigden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de passagiers zo snel mogelijk naar hun eindbestemming te vervoeren. De rechter stelde vast dat de annulering van de vlucht in beginsel leidde tot een compensatieplicht voor de vervoerder, tenzij deze kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Aangezien de vervoerder niet kon bewijzen dat er geen redelijke alternatieven waren voor de passagiers, werd de vordering tot compensatie toegewezen. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 1.200,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8315497 \ CV EXPL 20-1459
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 21 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren op 13 oktober 2019 van Amsterdam-Schiphol naar Londen Heathrow met vluchtnummer BA441 en aansluitend op dezelfde dag van Londen Heathrow naar Cape Town International Airport.
2.2.
Vlucht BA441 is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar (een) vervangende vlucht(en), waarmee de passagiers op 15 oktober 2019 te Kaapstad zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake was van buitengewone omstandigheden, te weten slechte weersomstandigheden (onweersstormen/sterke crosswinds
)en een capaciteitsbeperking door het luchtverkeersbeheer op de luchthaven van Londen. De vertragingen liepen hierdoor op, waardoor de vervoerder niet anders kon dan een aantal vluchten te annuleren, om te voorkomen dat het aantal verstoringen verder zou oplopen. Er was volgens de vervoerder sprake van een vermindering van de luchthavencapaciteit van bijna 50%. Dit leidt volgens de vervoerder onvermijdelijk tot grote verstoringen met noodzakelijke annuleringen en aanzienlijke vertragingen voor de resterende vluchten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagiers zo spoedig mogelijk naar de eindbestemming te vervoeren. De passagiers hebben bij repliek gesteld dat zij zijn omgeboekt naar vlucht BA59 (London-Kaapstad) op 15 oktober (2019) en dat indien zij waren omgeboekt naar vlucht KL597 (Amsterdam-Kaapstad) op 14 oktober (2019) aangekomen waren op de eindbestemming. De vervoerder heeft hierop slechts aangevoerd dat zij niet gehouden was om de passagiers om te boeken naar de genoemde vlucht en dat de passagiers niet hebben onderbouwd waarom van een dergelijke verplichting sprake zou zijn. In het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:460) is als volgt geoordeeld:

Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een luchtvaartmaatschappij een passagier met een andere vlucht ter bestemming brengt omdat het luchtvaartuig dat de passagier vervoert door een buitengewone omstandigheid is getroffen, en die luchtvaartmaatschappij dat doet met een door haarzelf uitgevoerde vlucht, waardoor deze passagier de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, geen „redelijke maatregel” vormt waardoor deze luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar compensatieverplichting als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van deze verordening, tenzij dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip.”.
5.4.
Niet betwist is dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vlucht van de vervoerder zelf, die twee dagen later dan oorspronkelijk gepland is vertrokken. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen dat er geen enkele andere -redelijke- eerdere mogelijkheid was met een door de vervoerder of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht om de passagiers naar de eindbestemming te vervoeren. Gesteld noch gebleken is waarom het voor de vervoerder niet mogelijk was dan wel tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden om de passagiers al in Amsterdam om te boeken naar vlucht KL597 van Amsterdam naar Kaapstad
5.5.
Het voorgaande betekent dat, ook indien zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 1.200,00 zal dan ook worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 oktober 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 374,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter