ECLI:NL:RBNHO:2021:1692

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
8189145 \ CV EXPL 19-18278
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een reis van Washington DC naar Amsterdam met een tussenstop in Londen. Op 28 juni 2019 vertrok vlucht BA216, maar deze vlucht liep vertraging op door een instructie van het luchtverkeersbeheer om terug te keren naar de gate vanwege onweer. Hierdoor misten de passagiers hun aansluitende vlucht BA430 naar Amsterdam op 29 juni 2019. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de instructie van het luchtverkeersbeheer. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers echter af, omdat de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden niet voor rekening van de vervoerder kwam.

De rechter oordeelde dat de passagiers de proceskosten moesten betalen, omdat zij ongelijk kregen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen en de voorwaarden waaronder zij aansprakelijk zijn voor compensatie aan passagiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8189145 \ CV EXPL 19-18278
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 5 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Washington DC naar Londen op 28 juni 2019 met vlucht BA216 en aansluitend op 29 juni 2019 van Londen naar Amsterdam met vlucht BA430.
2.2.
Vlucht BA216 is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht naar Amsterdam hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt door de vervoerder naar een vervangende vlucht, waarmee de passagiers met een vertraging van 3 uur en 24 minuten op de eindbestemming te Amsterdam zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake was van een instructie van het luchtverkeersbeheer om terug te keren naar de gate vanwege het onweer en een sluiting van een deel van de luchthaven, waardoor vlucht BA216 vertraging opliep en de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De instructie van het luchtverkeersbeheer moet als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in overweging 15 van de Verordening worden gezien, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft vervolgens de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht naar Amsterdam.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
De vervoerder heeft zich in dit verband beroepen op overweging 15 van de considerans van de Verordening. Hierin staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt. Volgens de vervoerder zou vlucht BA216 om 22:30 uur GTMT vertrekken en was het toestel om 22:19 klaar voor vertrek. Het toestel is om 22:28 uur GMT bij de gate vertrokken, maar kreeg de instructie om terug te keren naar de ‘stand’ en kwam daar om 23:40 uur GMT aan. Het toestel mocht om 23:45 uur GMT, 75 minuten na de oorspronkelijke vertrektijd bij de gate vertrekken en het toestel kon om 00:12 uur GMT opstijgen. Het toestel is vervolgens met een vertraging van 87 minuten te Londen aangekomen, vanwege drukte op de luchthaven te Londen, aldus de vervoerder.
5.4.
De passagiers hebben het voorgaande niet betwist. Zij stellen echter dat er sprake was van een beperking met een algemeen doel die verschillende vluchten betrof. De kantonrechter kan dit niet volgen. Het betrof hier een specifiek besluit ten aanzien van het toestel van de onderhavige vlucht om terug te keren naar de gate. Niet valt in te zien waarom dit een algemeen doel had en meerdere vluchten betrof. Voorts is niet gebleken dat de vervoerder het aan zichzelf te wijten had dat het toestel moest terugkeren naar de gate. Naar het oordeel van de kantonrechter is hier daarom sprake van een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening dat een buitengewone omstandigheid vormt.
5.5.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht BA216. De vertraging ontstaan als gevolg van bedoelde buitengewone omstandigheid heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam te halen. Indien deze vertraging zich niet had voorgedaan, hadden de passagiers de aansluitende vlucht BA430 naar Amsterdam immers niet gemist. Vast staat dat er op de luchthaven van Londen een minimum overstaptijd geldt van 60 minuten. Indien de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid van 75 minuten buiten beschouwing wordt gelaten en ervan wordt uitgegaan dat vlucht BA216 met slechts 12 minuten vertraging te Londen was aangekomen, dan hadden de passagiers de aansluitende vlucht, gelet op de minimale overstaptijd te Londen, nog kunnen halen. Dit betekent dus dat het missen van de aansluitende vlucht is veroorzaakt door de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid. De uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming is daarom het directe gevolg van de vertraging van vlucht BA216. De stelling van de passagiers dat geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening door de instructie van het luchtverkeersbeheer, omdat een vertrekvertraging van 75 minuten onvoldoende is om te kunnen spreken van een langdurige vertraging, kan de kantonrechter daarom niet volgen.
5.6.
Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden. De vraag die daarom vervolgens dient te worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter beantwoordt de vraag bevestigend. Zoals hiervoor is overwogen, bedraagt de minimum overstaptijd op Londen 60 minuten. Vast staat dat er in het oorspronkelijke vluchtschema een overstaptijd van 85 minuten was ingepland. Er was dus een reservetijd van 25 minuten. Een dergelijke reservetijd wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd.
5.7.
De vervoerder heeft voorts aangevoerd dat zij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht naar Amsterdam. De kantonrechter stelt vast dat de passagiers met de vervangende vlucht nog op dezelfde dag als oorspronkelijk gepland zijn gearriveerd. Niet valt in te zien welke andere maatregelen de vervoerder in dit geval had moeten nemen om de vertraging te voorkomen. De passagiers hebben in dit verband ook niets gesteld.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De door de vervoerder gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 salaris van de gemachtigde van de vervoerder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter