Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser1],
[eiser2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 april 2020 met producties 1 tot en met 15 van de zijde van [eiser1] c.s.;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde];
- het tussenvonnis van 14 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de mondelinge behandeling van 15 januari 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door beide partijen spreekaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
mits hij aan de muur en aan de door de muur bevoegdelijk daarmee verbonden werken geen nadeel toebrengt’. [eiser1] c.s. stelt dat de fundering van de muur onderdeel uitmaakt van de serreconstructie en wijst daarmee (mogelijk) om dit zinsdeel uit het wetsartikel. Dit helpt [eiser1] c.s. echter ook niet. [eiser1] c.s. heeft immers geen serre gebouwd. Er is alleen een sinds 1998 niet-uitgevoerd (en voor [gedaagde] onzichtbaar) voornemen tot een serrebouw geweest, waardoor [eiser1] c.s. heeft betaald voor een gefundeerde (mandelige) muur op de erfgrens en op zijn eigen perceel ondergronds al voorzieningen heeft getroffen. Maar van een toegebracht nadeel aan een bestaand werk, is hier geen sprake.
Behorend bij besluitnr. 2534154 Gezien op 17 januari 2018”. [eiser1] c.s. stelt ook dat in de vergunningsaanvraag een moduleblad ontbreekt en dat [gedaagde] grote hoeveelheden afval heeft laten afvoeren zonder benodigde vergunning, maar [eiser1] c.s. heeft onvoldoende toegelicht waarom dit onrechtmatig is tegenover [eiser1] c.s. De stelling dat [gedaagde] ten onrechte niet in de vergunningsaanvraag heeft vermeld dat de muur eigendom is van [eiser1] c.s., slaagt niet, omdat die muur gezamenlijk eigendom (mandelig) is. [eiser1] c.s. heeft verder ook niet gereageerd op het verweer van [gedaagde], dat het plaatsen van de aanbouw vergunningsvrij is op grond van artikel 3 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Dat [gedaagde] een vergunning moest aanvragen voor aanbouw is daarom in deze procedure niet gebleken. Aan de verdere beoordeling komt de rechtbank niet toe, omdat [eiser1] c.s. zijn stellingen niet voldoende heeft toegelicht. De rechtbank komt dan nu toe op de meest subsidiair gevorderde. De vraag die nu beantwoord moet worden is of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door geen overleg met [eiser1] c.s. te voeren en hem niet in de gelegenheid te stellen een vooropname te doen.
€ 2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114)