ECLI:NL:RBNHO:2021:1668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
C/15/301877 / HA ZA 20-241
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en mandeligheid van een muur tussen buren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers, [eiser1] c.s., een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de verbouwing van de woning van gedaagde. De kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een aanbouw te plaatsen tegen een muur die op de erfgrens staat, waarvan eisers claimen dat deze muur hun eigendom is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de muur een mandelige muur is, wat betekent dat beide partijen mede-eigenaar zijn. Dit heeft gevolgen voor de rechten en plichten van beide partijen bij het aan- en opbouwen aan deze muur.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld door de aanbouw te plaatsen, omdat hij niet verplicht was om toestemming te vragen aan eisers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatige geluidsoverlast of schade aan de woning van eisers als gevolg van de verbouwingswerkzaamheden. De vorderingen van eisers zijn dan ook afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de mandeligheid van muren en de rechten van buren bij verbouwingen, evenals de noodzaak voor voldoende onderbouwing van claims van schade of overlast in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/301877 / HA ZA 20-241
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van

1.[eiser1],

2.
[eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. M. Stam te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. R.J. van de Leur te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 april 2020 met producties 1 tot en met 15 van de zijde van [eiser1] c.s.;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde];
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de mondelinge behandeling van 15 januari 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door beide partijen spreekaantekeningen zijn voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser1] c.s. en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [eiser1] c.s. is sinds 1998 de eigenaar van de woning aan de [adres] en [gedaagde] is in juli 2017 eigenaar geworden van de woning aan de [adres]. De woningen van [eiser1] c.s. en [gedaagde] zijn zogenaamde twee-onder-één-kapwoningen.
2.2.
Toen [eiser1] c.s. zijn woning aan [nummer] in 1998 kocht, betrof het een nieuwbouwwoning. Tijdens of direct na de bouw van de woning is in de tuin bij de woning van [eiser1] c.s. op [nummer] een geïsoleerde vloer aangelegd voor een later door [eiser1] c.s. (af) te bouwen serre (hierna: de serrevloer). Ook is toen tussen de tuin bij de woning op [nummer] en de tuin bij de woning op [nummer] op de erfgrens een gefundeerde muur aangelegd (hierna: de muur op de erfgrens). De erfgrens loopt in de lengterichting onder deze muur door.
2.3.
[gedaagde] heeft in juli 2017 aan [eiser1] c.s. medegedeeld dat hij de nieuwe eigenaar is van de woning op [nummer] en dat hij verbouwingswerkzaamheden zou gaan uitvoeren in zijn woning.
2.4.
De werkzaamheden zijn op 3 juli 2017 gestart en hebben ongeveer drie maanden geduurd. De verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd door een door [gedaagde] ingeschakelde aannemer, Geldorp B.V., op basis van tekeningen en berekeningen die op 28 mei 2017 en 22 september 2017 zijn gemaakt door Clignett Constructieadvies B.V. (hierna: Clignett). De werkzaamheden bestonden onder meer uit het uithakken van dekvloeren, het doorbreken van een binnenmuur en het doorbreken de achtergevel voor het realiseren van een aanbouw. De doorgebroken muur en gevel zijn vervangen door stalen frames en hoeksteunen. Eén van de zijmuren van de nieuwe aanbouw bij de woning van [gedaagde], is gebouwd tegen en op de sinds 1998 bestaande muur op de erfgrens. Dit betreft houtskeletbouw.
2.5.
[eiser1] c.s. heeft [gedaagde] meerdere keren gevraagd de tekeningen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de verbouwing aan [eiser1] c.s. te verstrekken. Ook heeft [eiser1] c.s. [gedaagde] en zijn aannemer herhaaldelijk gesommeerd de werkzaamheden te stoppen, onder meer vanwege scheurvorming in de gevel van de woning van [eiser1] c.s. Tevens heeft [eiser1] c.s. [gedaagde] verschillende keren aansprakelijk gesteld voor schade die [eiser1] c.s. lijdt als gevolg van de verbouwingen. [gedaagde] heeft de aansprakelijk van de hand gewezen en is niet gestopt met de werkzaamheden.
2.6.
[eiser1] c.s. heeft op 11 oktober 2017 bij het college van Burgemeester en Wethouders van de [gemeente] (hierna: de gemeente) een verzoek ingediend tot het opleggen van een bouwstop aan [gedaagde]. De gemeente heeft het verzoek afgewezen.
2.7.
Op 25 oktober 2017 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente in verband voor het wijzigen van de draagconstructie van zijn woning. De vergunning is op 17 januari 2018 door de gemeente aan [gedaagde] verleend. De aanbouw is door [gedaagde] vergunningsvrij gebouwd.
2.8.
In november 2017 heeft [eiser1] c.s. van de gemeente een kopie gekregen van de tekeningen van de verbouwing van [gedaagde]. De berekeningen en aanvraaggegevens ontbraken toen, maar heeft [eiser1] c.s. alsnog verkregen nadat de omgevingsvergunning aan [gedaagde] was verstrekt.
2.9.
[eiser1] c.s. heeft tegen het besluit van de gemeente tot het verstrekken van een omgevingsvergunning aan [gedaagde] en het niet opleggen van een bouwstop, bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. In beroep zijn de besluiten van de gemeente over de aan [gedaagde] verstrekte omgevingsvergunning en de door [eiser1] c.s. gevraagde bouwstop (na herstel) in stand gelaten. [eiser1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure was nog niet over het hoger beroep beslist. Tijdens de mondelinge behandeling is het verzoek van [eiser1] c.s. door de rechtbank afgewezen om deze procedure aan te houden tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State.

3.Het geschil

3.1.
[eiser1] c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser1] c.s. heeft gepleegd, welke hem kan worden toegerekend en waarbij hij verplicht is de schade die [eiser1] c.s. hebben geleden te vergoeden, door:
een onrechtmatige inbreuk te maken op het (eigendoms)recht van eisers door onrechtmatig op de hun in eigendom toebehorende serremuur(fundering) te bouwen, dan wel
een onrechtmatige inbreuk te maken op het (eigendoms)recht van [eiser1] c.s. door op een niet mandelige muur - in eigendom van [eiser1] c.s. - te bouwen, dan wel;
in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamd heeft gehandeld door zonder toestemming van [eiser1] c.s. op een mandelige muur te bouwen, dan wel
in strijd met de wettelijke plicht heeft gehandeld door in strijd met vergunningsregels te bouwen, dan wel
in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt heeft gehandeld door geen overleg met [eiser1] c.s. te voeren, noch hen in gelegenheid te stellen vooropname te doen;
[gedaagde] beveelt de uitbouw binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser1] c.s. nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2017, alsmede bij wege van voorschot op de door [eiser1] c.s. geleden schade te voldoen een bedrag van € 50.000;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt dat de vorderingen in punt 3.1 onder a en b primair zijn ingesteld en als grondslag het eigendomsrecht van [eiser1] c.s. hebben. De vordering in punt 3.1 onder c. is subsidiair ingesteld en gaat uit van de mandeligheid van de muur. De vordering onder d. is meer subsidiair ingesteld voor als er geen onrechtmatig handelen onder a t/m c wordt vastgesteld en onder e. meest subsidiair.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt in het navolgende - voor zover van belang - ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure gaat over de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegen [eiser1] c.s. door de verbouwingen in en aan zijn woning uit te laten voeren. Het belangrijkste verwijt dat [eiser1] c.s. aan [gedaagde] maakt, is dat [gedaagde] ten onrechte zijn aanbouw heeft laten bouwen tegen de muur op de erfgrens. [eiser1] c.s. stelt namelijk dat deze muur zijn eigendom is. [gedaagde] voert het verweer dat die muur gezamenlijk eigendom is, omdat de muur op de erfgrens staat. Dat heet een mandelige muur. Er gelden andere wettelijke regels voor het aan- en opbouwen bij een muur in eigendom van een ander dan bij een mandelige muur. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of de muur op de erfgrens eigendom is van [eiser1] c.s., of dat het een mandelige muur is. De rechtbank zal daarmee beginnen en vervolgens de vraag beantwoorden of [gedaagde] in strijd met de wettelijke regels heeft gehandeld. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de uitbouw moet worden verwijderd en daarna aan de vraag of [gedaagde] een schadevergoeding moet betalen omdat er sprake is geweest van geluidsoverlast. Ten slotte komt de vraag aan de orde of [gedaagde] of er schade is ontstaan aan de woning van [eiser1] c.s. door de sloopwerkzaamheden.
Is de muur op de erfgrens eigendom van [eiser1] c.s. of is het een mandelige muur?
4.2.
In de wet is bepaald dat een muur mandelig is als: (1.) de muur vrijstaand is en (2.) de erfgrens er in de lengterichting onderdoor loopt. [eiser1] c.s. heeft aangevoerd dat de muur niet vrijstaand is, omdat de muur onderdeel is van zijn serre die nog afgebouwd moet worden. De rechtbank is het op dit punt niet met [eiser1] c.s. eens. Een muur is niet vrijstaand, als het onderdeel uitmaakt van een gebouw of werk. Vast staat echter dat [eiser1] c.s. tot de dag van vandaag de serre niet heeft (af)gebouwd. Er is alleen een serrevloer aangelegd. Naar verkeersopvattingen kan de geïsoleerde serrevloer, die er blijkens overgelegde foto’s uit ziet als een bestraat buitenterras, niet worden aangemerkt als een gebouw of een werk. Het plan van [eiser1] c.s. om later met de (geïsoleerde) muur en vloer een serre te bouwen, betekent namelijk niet dat die muur nu al onderdeel uitmaakt van de serre. De rechtbank vindt daarom dat de muur op de erfgrens een vrijstaande muur was toen [gedaagde] met zijn werkzaamheden begon. Aan het eerste vereiste van een mandelige muur is dus voldaan.
4.3.
[eiser1] c.s. en [gedaagde] zijn het er over eens dat de muur op de erfgrens staat en de erfgrens er in de lengterichting onderdoor loopt. Ook aan het tweede vereiste is dus voldaan. De vraag wie voor de muur heeft betaald is hierbij niet van belang.
4.4.
Partijen mogen onderling afspraken maken die van de wet afwijken. Bijvoorbeeld kunnen buren afspreken dat de vrijstaande muur weliswaar op de erfgrens staat, maar toch geen gezamenlijk eigendom is. Het is dan nog wel de vraag of een dergelijke afspraak ook tegen opvolgende eigenaren kan worden ingeroepen. [eiser1] c.s. heeft aangevoerd dat hij in 1998 met toestemming van de toenmalige eigenaar van de woning op [nummer] (de heer Donker) en op eigen kosten de muur op de erfgrens heeft gebouwd en dat hieruit volgt dat de muur zijn eigendom is. [gedaagde] betwist dat deze toestemming is gegeven en [eiser1] c.s. heeft aangeboden dit te bewijzen. De rechtbank zal deze bewijsopdracht niet geven omdat het geven van toestemming om een muur te bouwen op de erfgrens, niet als gevolg heeft dat de muur daarom het volledig eigendom is van [eiser1] c.s. Anders gezegd: als een buur toestemming geeft voor het plaatsen van een muur op de erfgrens, dan geeft die buur daarmee niet een deel van zijn perceel in eigendom aan de ander.
4.5.
De tussenconclusie van de rechtbank is daarom dat de muur op de erfgrens een mandelige muur is. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser1] c.s. worden afgewezen voor zover deze ervan uitgaan dat de eigendom van de muur bij [eiser1] c.s. ligt. Dat geldt dus voor de vorderingen genoemd in punt 3.1 onder a en b. De vraag die nu beantwoord moet worden is of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door geen toestemming aan [eiser1] c.s. te vragen om tegen de mandelige muur te bouwen.
Heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de aanbouw tegen de muur te bouwen?
4.6.
Het feit dat de muur mandelig is betekent dat [eiser1] c.s. en [gedaagde] allebei mede-eigenaar zijn van de muur en dus de muur beiden mogen gebruiken. Iedere mede-eigenaar mag tegen de mandelige muur aanbouwen en daarin tot op de helft van de dikte ankers aanbrengen. Dit staat in artikel 5:67 lid 1 BW. [eiser1] c.s. vinden allebei dat [gedaagde] niet verder dan één derde van de dikte op de muur heeft gebouwd. Anders dan [eiser1] c.s. vindt, hoefde [gedaagde] hiervoor in principe dus niet de toestemming van [eiser1] c.s. te vragen.
4.7.
[gedaagde] mag echter niet zonder toestemming tegen en op de muur op de erfgrens bouwen, als [eiser1] c.s. daardoor in zijn gebruiksrechten van de muur en de fundering van de muur wordt beperkt. Dit staat ook in artikel 5:67 lid 1 BW. Net zoals [gedaagde], heeft [eiser1] c.s. namelijk als mede-eigenaar van de muur het recht om de muur en de fundering te gebruiken.
4.8.
[eiser1] c.s. vindt dat hij in zijn gebruiksrechten is benadeeld, omdat de aanbouw van [gedaagde] de fundering van de muur op de erfgrens zwaar belast doordat er stalen pennen (stekken) in de fundering van de muur zijn gemonteerd en verbonden met de funderingsbalk van de uitbouw. Hierdoor kan [eiser1] c.s. niet de serre bouwen zoals hij dat in 1998 op termijn van plan waren. Hiervoor heeft hij de hele fundering van de muur nodig, omdat hij anders de serre alsnog van een fundering moet voorzien, aldus [eiser1] c.s.
4.9.
De rechtbank geeft [eiser1] c.s. hierin geen gelijk. Bij een mandelige muur mag je als mede-eigenaar niet het gebruik van de hele muur en fundering claimen. [eiser1] c.s. moet het gebruik van de muur en de fundering delen met [gedaagde]. [eiser1] c.s. vindt kennelijk dat hij ook bij een mandelige muur nog steeds het recht heeft om 100% van de fundering van de muur te gebruiken voor de door hem in 1998 uitgedachte serre. Maar dit is onjuist: [eiser1] c.s. en [gedaagde] hebben gelijke rechten ten aanzien van de muur. [gedaagde] stelt gemotiveerd dat hij dit uitgangspunt heeft gerespecteerd en [eiser1] c.s. heeft dit onvoldoende betwist. [gedaagde] stelt immers gemotiveerd en onder verwijdering naar de berekeningen van Clignett dat de fundering van de aanbouw weliswaar bouwfysisch is aangesloten op de fundering van de muur, maar dat de uitbouw niet rust op de fundering van de muur, omdat de uitbouw een eigen fundering heeft. Daarom is de gemeente ook niet op zoek gegaan naar de sterkte van de bestaande muur, aldus [gedaagde]. [eiser1] c.s. betwist dit en voert aan dat een deel van de belasting van de uitbouw wel rust op de fundering van de muur. Maar hij plaatst die betwisting uitsluitend in de sleutel dat hij recht heeft op het gebruik van 100% van de mandelige muur, zodat hij de door hem in 1998 gewenste serre kan realiseren. Daarmee ontbreekt echter een gemotiveerde betwisting dat [gedaagde] meer dan de helft van de (fundering van de) mandelige muur in gebruik heeft genomen. Om die reden komt de rechtbank ook niet toe aan een bewijsopdracht op dit punt.
4.10.
De rechtbank merkt nog het volgende op. In artikel 5:67 lid 1 BW wordt een uitzondering genoemd op het hiervoor besproken aan- en opbouwrecht van de mede-eigenaar van een mandelige muur, namelijk: ‘
mits hij aan de muur en aan de door de muur bevoegdelijk daarmee verbonden werken geen nadeel toebrengt’. [eiser1] c.s. stelt dat de fundering van de muur onderdeel uitmaakt van de serreconstructie en wijst daarmee (mogelijk) om dit zinsdeel uit het wetsartikel. Dit helpt [eiser1] c.s. echter ook niet. [eiser1] c.s. heeft immers geen serre gebouwd. Er is alleen een sinds 1998 niet-uitgevoerd (en voor [gedaagde] onzichtbaar) voornemen tot een serrebouw geweest, waardoor [eiser1] c.s. heeft betaald voor een gefundeerde (mandelige) muur op de erfgrens en op zijn eigen perceel ondergronds al voorzieningen heeft getroffen. Maar van een toegebracht nadeel aan een bestaand werk, is hier geen sprake.
4.11.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat niet is gebleken dat [eiser1] c.s. door de aanbouw van [gedaagde] is beperkt in zijn gebruiksmogelijkheden van de mandelige muur en er ook geen nadeel is toegebracht. [gedaagde] hoefde dus ook geen toestemming te vragen aan [eiser1] c.s. voor het bouwen van de aanbouw en als [gedaagde] die toestemming wel had gevraagd, had [eiser1] c.s. die toestemming niet mogen weigeren. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de aanbouw tegen en op de muur op de erfgrens te bouwen. Daarmee komt de rechtbank toe aan het meer subsidiair gevorderde en de vraag of [gedaagde] in strijd met de vergunningsregels heeft gehandeld.
Heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de vergunningsregels?
4.12.
Volgens [eiser1] c.s. heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met de vergunningsregels, omdat [gedaagde] de gemeente onjuist of onvolledig heeft ingelicht in de vergunningsaanvraag voor het wijzigen van de draagconstructie in de woning van [gedaagde], en omdat [gedaagde] ten onrechte geen vergunning heeft aangevraagd voor het plaatsen van de aanbouw. Hierdoor konden de voorgenomen werkzaamheden niet door de gemeente en [eiser1] c.s. worden nagekeken en bovendien zou een vergunning waarschijnlijk niet zijn verstrekt, aldus [eiser1] c.s.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de gemeente de omgevingsvergunning (voor het wijzigen van de draagconstructie) had mogen verlenen, nog ter beoordeling voorligt bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat betreft echter een procedure tussen [eiser1] c.s. en de gemeente waarbij [gedaagde] geen partij is. In de onderhavige procedure gaat het over de vraag of [gedaagde] tegenover [eiser1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door de vergunningsregels te overtreden.
4.14.
Uit de toelichting van [eiser1] c.s. (productie 1-b) begrijpt de rechtbank dat [eiser1] c.s. aanvoert dat bij de stukken die hij in november 2017 van de gemeente ontving, de berekeningen van de verbouwing van [gedaagde] ontbraken. Die berekeningen (in verband met het wijzigen van de draagconstructie) zijn echter wel door [gedaagde] aan de gemeente verstrekt, want op de tekeningen die in deze procedure zijn overgelegd is vermeld “
Behorend bij besluitnr. 2534154 Gezien op 17 januari 2018”. [eiser1] c.s. stelt ook dat in de vergunningsaanvraag een moduleblad ontbreekt en dat [gedaagde] grote hoeveelheden afval heeft laten afvoeren zonder benodigde vergunning, maar [eiser1] c.s. heeft onvoldoende toegelicht waarom dit onrechtmatig is tegenover [eiser1] c.s. De stelling dat [gedaagde] ten onrechte niet in de vergunningsaanvraag heeft vermeld dat de muur eigendom is van [eiser1] c.s., slaagt niet, omdat die muur gezamenlijk eigendom (mandelig) is. [eiser1] c.s. heeft verder ook niet gereageerd op het verweer van [gedaagde], dat het plaatsen van de aanbouw vergunningsvrij is op grond van artikel 3 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Dat [gedaagde] een vergunning moest aanvragen voor aanbouw is daarom in deze procedure niet gebleken. Aan de verdere beoordeling komt de rechtbank niet toe, omdat [eiser1] c.s. zijn stellingen niet voldoende heeft toegelicht. De rechtbank komt dan nu toe op de meest subsidiair gevorderde. De vraag die nu beantwoord moet worden is of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door geen overleg met [eiser1] c.s. te voeren en hem niet in de gelegenheid te stellen een vooropname te doen.
Heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door geen overleg te voeren en geen vooropname te laten verrichten?
4.15.
[eiser1] c.s. vindt het verder onrechtmatig dat [gedaagde] hem pas enkele dagen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden heeft ingelicht en dat [gedaagde] toen bovendien [eiser1] c.s. heeft misleid over de omvang van de werkzaamheden. Ook heeft [gedaagde] steeds geweigerd de tekeningen en berekeningen aan [eiser1] c.s. te overhandigen. Daardoor hebben [eiser1] c.s. niet de kans gehad om een vooropname te laten verrichten en zelf onderzoek te (laten) doen naar de verbouwingsplannen van [gedaagde].
4.16.
De rechtbank overweegt dat het niet zo is dat bij iedere verbouwing, altijd en in alle omstandigheden een vooropname moet laten plaatsvinden bij een buur (of buren). De omstandigheid dat de woningen van partijen onderdeel uitmaken van een twee-onder-één-kapwoning en volgens [eiser1] c.s. een “bouwkundige eenheid” vormen, maakt nog niet dat [gedaagde] daarom verplicht om iedere stap van de verbouwing af te stemmen met [eiser1] c.s. en daarover overleg te voeren, zoals [eiser1] c.s. lijkt te willen. Ook is [gedaagde] als buurman van [eiser1] c.s. niet verplicht om de bouwtekeningen en berekeningen te verstrekken aan [eiser1] c.s. als daar geen concrete aanleiding voor bestaat.
4.17.
Als er sprake is van een voorgenomen verbouwing waarvan op voorhand duidelijk is dat een gerede kans bestaat op schade aan de woning van de buur/buren, kan dat onder omstandigheden anders liggen. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat de verbouwingswerkzaamheden die hij heeft laten verrichten, namelijk het doorbreken van een binnenmuur en de achtergevel voor het realiseren van de uitbouw, een (zeer) gebruikelijke verbouwing is. Bovendien zijn de woningen in 1998 gebouwd en goed gefundeerd. Er was daarom volgens [gedaagde] geen reden voor de aannemer om een vooropname te bespreken. Daarbij komt dat de werkzaamheden niet zomaar zijn gestart, maar vooraf zijn gegaan aan onderzoek en berekeningen door Clignett, aldus [gedaagde]. [eiser1] c.s. heeft daar niet op gereageerd en niet toegelicht waarom in dit specifieke geval een vooropname en/of vooroverleg wel verplicht was.
4.18.
Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank, dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door geen vooropname van de woning van [eiser1] c.s. te laten verrichten. Ook ziet de rechtbank hierin geen reden om de bewijslast om te keren, zoals [eiser1] c.s. vraagt.
Tussenconclusie onrechtmatig handelen aanbouw / bevel verwijdering aanbouw
4.19.
De tussenconclusie is dat sprake is van een mandelige muur en dat alle vorderingen genoemd in punt 3.1 onder 1 a t/m e worden afgewezen. Omdat die vorderingen worden afgewezen, is er ook geen reden om het bevel tot verwijdering van de aanbouw toe te wijzen. Ook deze vordering strandt. Dan blijft nog over de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen, bestaande uit geluidsoverlast en het uitvoeren van zware sloopwerkzaamheden met schade aan de woning van [eiser1] c.s. tot gevolg. Deze beide vragen worden hierna achtereenvolgens behandeld.
Is sprake geweest van onrechtmatige geluidsoverlast?
4.20.
[eiser1] c.s. stelt, zonder onderbouwing, dat het geluid tijdens de verbouwing meer dan 100 db was. Ook stelt hij dat [gedaagde] [eiser1] c.s. slechts twee dagen van te voren heeft gewaarschuwd voor de werkzaamheden. De werkzaamheden hebben een grote aanslag op het woongenoot van [eiser1] c.s. gehad, met schade tot gevolg, waaronder inkomensschade, aldus [eiser1] c.s.
4.21.
De rechtbank overweegt dat [eiser1] c.s. als buur enig geluidsoverlast zal moeten dulden. Niet iedere geluidsoverlast is onrechtmatig. Of geluidsoverlast onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden. Het kan [gedaagde] niet verboden worden zijn woning te verbouwen. Het verbouwen van een woning is niet mogelijk zonder enig geluidsoverlast.
4.22.
[gedaagde] heeft een geluidsniveau van meer dan 100 db betwist en het verweer gevoerd dat de zware werkzaamheden beperkt zijn gebleven tot een periode van één week en op de minst bezwarende tijdstippen hebben plaatsgevonden, namelijk niet tijdens weekenden of vroeg in de ochtend of laat in de avond. [eiser1] c.s. heeft niet gereageerd op dit verweer van [gedaagde] en onvoldoende concrete stellingen ingenomen om toch aan te nemen dat sprake is van onrechtmatige geluidsoverlast. Het is namelijk niet zo dat bij een geluidsniveau van 100 db altijd sprake is van onrechtmatige geluidsoverlast. Ook omdat de geluidsoverlast tijdelijk was en noodzakelijk voor de door [gedaagde] gewenste verbouwing, vindt de rechtbank het geluidsoverlast op basis van de beschikbare gegevens niet onrechtmatig. Verder onderzoek kan niet plaatsvinden omdat de geluidsoverlast is geëindigd in 2017. Daarmee is niet vast komen te staan dat sprake is geweest van dusdanige geluidshinder en vermindering van het woongenot dat deze onrechtmatig is geweest en recht geeft op een schadevergoeding. Dit deel van het gevorderde wordt dan ook afgewezen. Er bestond ook geen plicht om [eiser1] c.s. voor de geluidsoverlast te waarschuwen.
Heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door schade aan te richten aan de woning?
4.23.
[eiser1] c.s. stelt dat zijn woning is beschadigd door de werkzaamheden in de woning van [gedaagde] en dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door die schade te veroorzaken. Volgens [eiser1] c.s. is sprake van scheuren in de achtergevel en in de kalksteenmuren en gipsscheidingswanden in de woning, en losgetrilde loodslabben en kozijnen als gevolg van de zware sloopwerkzaamheden.
4.24.
[eiser1] c.s. heeft de scheuren in de gevel van zijn woning onderbouwd met foto’s. Het betreffen detailfoto’s van enkele stenen en voegwerk, waarop enkele scheuren zichtbaar zijn. Daarop is niet te zien waar in de woning de scheuren zich bevinden. [gedaagde] heeft concreet toegelicht dat de scheuren volgens hem niet het gevolg zijn van de verbouwingswerkzaamheden van zijn woning. Toen [eiser1] c.s. de scheuren in de gevel bij hem meldde, heeft de aannemer van [gedaagde] namelijk direct de scheuren bekeken en geconstateerd dat sprake was van vuilvorming in de scheuren, waaruit de aannemer afleidde dat de scheuren dus niet nieuw waren. [eiser1] c.s. heeft daarop niet gereageerd en ook geen verder onderzoek gedaan naar de scheuren in de gevel van zijn woning.
4.25.
De losgetrilde loodslabben heeft [eiser1] c.s. onderbouwd met foto’s van de loodslabben nadat zij door [eiser1] c.s. zelf waren hersteld. De rechtbank kan op die foto’s niet zien dat sprake is (geweest) van schade aan de woning, terwijl [gedaagde] heeft toegelicht dat het niet voor de hand ligt dat het lostrillen van loodslabben het gevolg is van werkzaamheden in zijn woning. De gestelde losgetrilde kozijnen en scheurtjes in de kalksteenmuren en in de gipsscheidingswanden heeft [eiser1] c.s. helemaal niet onderbouwd.
4.26.
[eiser1] c.s. stelt verder dat sprake is van (mogelijke) schade, omdat de draagconstructie van de twee-onder-één-kapwoning van [gedaagde] is aangepast door het doorbreken van een binnenmuur en de achtergevel, en het plaatsen van stalen frames en hoeksteunen. Vast staat echter dat [gedaagde] onderzoek heeft laten verrichten naar het aanpassen van de draagconstructie en dat daarvoor de berekeningen van Clignett zijn gemaakt. Als [eiser1] c.s. in deze procedure had willen aanvoeren dat sprake is van schade aan zijn woning vanwege het aanpassen van de draagconstructie in de woning van [gedaagde], had hij dat nader moeten toelichten, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken waarom de berekeningen van Clignett niet kloppen. [eiser1] c.s. heeft slechts aangevoerd dat dit nog nader moet worden onderzocht, bijvoorbeeld door een door de rechtbank te benoemen deskundige, zonder dat er enige aanleiding is aangevoerd om te vermoeden dat er mogelijk iets mis is met de gewijzigde draagconstructie.
4.27.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van schade aan zijn woning. Om die reden komt de rechtbank ook niet toe aan de benoeming van een deskundige.
Eindconclusie en proceskostenveroordeling
4.28.
Dit alles leidt tot de eindconclusie van de rechtbank dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser1] c.s. Dat betekent dat hij de aanbouw niet hoeft af te breken. Ook hoeft hij geen schadevergoeding (of voorschot) te betalen aan [eiser1] c.s. De vraag of [eiser1] c.s. schade hebben geleden (bijvoorbeeld vanwege misgelopen inkomsten of kosten voor de bestuursrechtelijke procedures) hoeft de rechtbank daarom verder niet te beantwoorden. De zaak zal daarom ook niet worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.29.
Dit betekent dat alle vorderingen van [eiser1] c.s. zullen worden afgewezen.
4.30.
[eiser1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 102,96
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114)
Totaal € 3.267.96
4.31.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot conform het daarop toepasselijke liquidatietarief en de wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.32.
[gedaagde] vraagt tevens vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, maar [gedaagde] is gedaagde in deze procedure, waardoor deze kosten niet voor een vergoeding in aanmerking komen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.267.96, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1538