ECLI:NL:RBNHO:2021:164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
HAA 20/3451
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van verbeurde dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk. De eiser had op 14 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet reageren van verweerder op zijn klacht en verzoek tot verwijdering van 13 maart 2020. Verweerder stelde dat de stukken op 27 juli 2020 naar de rechtbank waren verzonden en dat er geen belang meer was bij de procedure. Eiser diende op 16 november 2020 aanvullende beroepsgronden in en verzocht de rechtbank om de verbeurde dwangsom vast te stellen op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. De rechtbank verduidelijkte dat een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is die een verandering in rechten, verplichtingen of bevoegdheden met zich meebrengt. Eiser had in zijn brief van 13 maart 2020 zijn ongenoegen geuit over de behandeling van zijn klacht, maar de rechtbank oordeelde dat beslissingen in het kader van klachtbehandeling niet gericht zijn op rechtsgevolg en dus geen besluit zijn in de zin van de Awb.

Daarom was er geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit en kon de dwangsom niet worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E. Jochem, in aanwezigheid van griffier N. Joacim, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk,verweerder.

Procesverloop

Op 14 juli 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet reageren door verweerder op zijn klacht/herhaald verzoek verwijdering/verzoek rectificatie van 13 maart 2020.
Bij brief van 10 augustus 2020 stelt verweerder dat de stukken waarom eiser verzoekt op 27 juli 2020 naar de rechtbank zijn verzonden. Op 4 augustus 2020 heeft de zitting van procedure 20/2389 plaatsgevonden en is door de gemachtigde niets meer gezegd over de (ontbrekende) stukken. Verweerder gaat ervan uit dat de stukken zijn aangekomen en dat er geen belang meer is bij de onderhavige procedure.
Bij brief van 16 november 2020 heeft eiser aanvullende beroepsgronden ingediend en de rechtbank verzocht de verbeurde dwangsom, op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vast te stellen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Voor de vaststelling welke voorzieningen openstaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is bepalend het antwoord op de vraag welke voorzieningen openstaan, indien een reëel besluit zou zijn genomen.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is sprake indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichten, bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
4. Op grond van artikel 9:1, eerste lid, van de Awb heeft een ieder het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan. In artikel 9:3 van de Awb is bepaald dat tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep kan worden ingesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser uit in zijn brief van 13 maart 2020 zijn ongenoegen over het feit dat verweerder bepaalde passages in de stukken (behorende bij procedure HAA 20/169), die op grond van de beslissing van 7 november 2019 hadden moeten worden verwijderd, slechts heeft doorgestreept met een pen. De passages zijn daarmee niet onleesbaar gemaakt. Eiser klaagt erover dat op verweerders besluit van 7 november 2019 niet het nodige feitelijk handelen is gevolgd. Eisers beoogt met zijn beroepschrift alsnog een beslissing te krijgen op de brief van 13 maart 2020. Deze brief moet, anders dan eiser stelt, worden aangemerkt als een ingediende klacht. Beslissingen in het kader van de klachtbehandeling zijn niet gericht op rechtsgevolg en dus geen besluit in de zin van de Awb. Er is in dit geval dan ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Voor het vaststellen van een dwangsom is dan ook geen plaats.
joHet beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.