ECLI:NL:RBNHO:2021:1638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8123422 \ CV EXPL 19-16371
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar New York via Londen op 27 april 2019. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder, British Airways, heeft de vertraging betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op Londen Heathrow die de uitvoering van de vlucht zouden hebben beïnvloed. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen en dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 4.745,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de wettelijke rente over deze kosten afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten waren betaald. Het vonnis is uitgesproken op 17 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8123422 \ CV EXPL 19-16371
Uitspraakdatum: 17 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor hun minderjarige kind
[minderjarige]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
allen wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5]
6.
[passagier sub 6]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Cardiff, Wales (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar New York (Verenigde Staten) via Londen (Verenigd Koninkrijk) op 27 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Londen is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur in New York aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagiers sub 1 en sub 2 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 545,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van €600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
4.2.
Op 27 april 2019 was het een chaotische dag op Londen Heathrow. Door de slechte weersomstandigheden liepen de vluchten in totaal 9.886 minuten vertraging op en zijn meerdere vluchten geannuleerd. Voorafgaand aan de vlucht van de passagiers werden vluchten BA725 (Geneve (Zwitserland) – Londen) en BA434 (Londen – Amsterdam) uitgevoerd. Vlucht BA725 kreeg een latere slottijd toegewezen wegens beperkingen door weersomstandigheden op Londen Heathrow. Het toestel kreeg gewijzigde slot-delays opgelegd van in totaal 72 minuten. Met een vertraging van 61 minuten is het toestel in Londen gearriveerd. Doordat de vervoerder enige reservetijd in de omdraaitijd had genomen, werd de vertraging ingelopen. Tijdens de uitvoering van vlucht BA434 is het toestel met een vertraging van 70 minuten vertrokken vanuit Londen. Onderweg liep het toestel veertien minuten extra vertraging op, onder andere door een
air holding delay,waardoor het toestel met een vertraging van 84 minuten in Amsterdam is aangekomen. Tenslotte is de vlucht van de passagiers uitgevoerd. Door de slotwijzigingen op de voorgaande vluchten is deze vlucht met een vertraging van 76 minuten uitgevoerd.
4.3.
De vervoerder betwist tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Volgens de vervoerder hebben de passagiers de langdurige vertraging niet onderbouwd en dus niet voldaan aan de stelplicht. Bij repliek stellen de passagiers dat zij door de gemiste overstap door de vervoerder zijn omgeboekt op alternatieve vluchten op 28 april 2019. Daarbij stellen de passagiers dat zij oorspronkelijk op 27 april 2019 om 19:55 uur lokale tijd in New York zouden landen, maar dat zij uiteindelijk op 28 april 2019 om 14:15 uur naar New York zijn gevlogen. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de passagiers hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen.
5.3.
Nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, is de vervoerder in beginsel verplicht compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. Ingevolge de punten 14 en 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.5.
De vervoerder doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers betwisten dat de vluchten BA725 en BA434 met hetzelfde toestel zijn uitgevoerd als de vlucht in kwestie. Met een verwijzing naar de OPNL Legs Reports van de vluchten BA725, BA434 en de vlucht in kwestie voert de vervoerder aan dat de drie vluchten met hetzelfde toestel zijn uitgevoerd. De kantonrechter is met de passagiers van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat de vluchten met hetzelfde toestel zijn uitgevoerd. De vervoerder verwijst naar de producties, maar onderbouwt niet uit welke passages van de stukken kan worden opgemaakt dat de vluchten met eenzelfde toestel zijn uitgevoerd. Zo staat er in de OPNL Legs Reports van vlucht BA725 vlucht BA434 vermeld, maar de OPNL Legs Report van vlucht BA434 geeft niet de vlucht van de passagiers aan. Uit de OPNL Legs Reports van de vlucht in kwestie kan evenmin de conclusie worden getrokken dat vlucht BA434 een voorafgaande vlucht is. De kantonrechter zal dan ook voorbijgaan aan dit verweer.
5.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de vlucht in kwestie wegens buitengewone omstandigheden vertraagd is uitgevoerd. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten hebben betaald.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.745,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.200,00 vanaf 27 april 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,54;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 498,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 120,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter